Niederländisch

Detailed Synonyms for geslepen in Niederländisch

geslepen:

geslepen Adjektiv

  1. geslepen
    gemeen; achterbaks; sluw; geraffineerd; uitgekookt; geslepen; snood; slinks; stiekem; leep; gewiekst; geniepig; listig; doortrapt; gehaaid; gluiperig
  2. geslepen
    vlak; effen; gelijk; egaal; glad; geslepen; strak; plat; vlakuit
  3. geslepen
    sluw; geraffineerd; geslepen; listig; arglistig; doortrapt; slinks; link; leep
  4. geslepen
  5. geslepen
    sluw; geslepen; gewiekst; gehaaid; leep
  6. geslepen

Verwandte Wörter für "geslepen":


geslepen form of slijpen:

slijpen Verb (slijp, slijpt, slijpte, slijpten, geslepen)

  1. slijpen
    slijpen; wetten; aanzetten; scherpen
    • slijpen Verb (slijp, slijpt, slijpte, slijpten, geslepen)
    • wetten Verb (wet, wette, wetten, gewet)
    • aanzetten Verb (zet aan, zette aan, zetten aan, aangezet)
    • scherpen Verb (scherp, scherpt, scherpte, scherpten, gescherpt)
  2. slijpen
    slijpen; scherp maken
  3. slijpen
    slijpen; aanslijpen
    • slijpen Verb (slijp, slijpt, slijpte, slijpten, geslepen)
    • aanslijpen Verb (slijp aan, slijpt aan, sleep aan, slepen aan, aangeslepen)

Konjugationen für slijpen:

o.t.t.
  1. slijp
  2. slijpt
  3. slijpt
  4. slijpen
  5. slijpen
  6. slijpen
o.v.t.
  1. slijpte
  2. slijpte
  3. slijpte
  4. slijpten
  5. slijpten
  6. slijpten
v.t.t.
  1. heb geslepen
  2. hebt geslepen
  3. heeft geslepen
  4. hebben geslepen
  5. hebben geslepen
  6. hebben geslepen
v.v.t.
  1. had geslepen
  2. had geslepen
  3. had geslepen
  4. hadden geslepen
  5. hadden geslepen
  6. hadden geslepen
o.t.t.t.
  1. zal slijpen
  2. zult slijpen
  3. zal slijpen
  4. zullen slijpen
  5. zullen slijpen
  6. zullen slijpen
o.v.t.t.
  1. zou slijpen
  2. zou slijpen
  3. zou slijpen
  4. zouden slijpen
  5. zouden slijpen
  6. zouden slijpen
en verder
  1. ben geslepen
  2. bent geslepen
  3. is geslepen
  4. zijn geslepen
  5. zijn geslepen
  6. zijn geslepen
diversen
  1. slijp!
  2. slijpt!
  3. geslepen
  4. slijpend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

slijpen [znw.] Nomen

  1. slijpen
    slijpen; wegslijpen

geslepen form of slepen:

slepen Verb (sleep, sleept, sleepte, sleepten, geslepen)

  1. slepen
    slepen
    • slepen Verb (sleep, sleept, sleepte, sleepten, geslepen)

Konjugationen für slepen:

o.t.t.
  1. sleep
  2. sleept
  3. sleept
  4. slepen
  5. slepen
  6. slepen
o.v.t.
  1. sleepte
  2. sleepte
  3. sleepte
  4. sleepten
  5. sleepten
  6. sleepten
v.t.t.
  1. heb geslepen
  2. hebt geslepen
  3. heeft geslepen
  4. hebben geslepen
  5. hebben geslepen
  6. hebben geslepen
v.v.t.
  1. had geslepen
  2. had geslepen
  3. had geslepen
  4. hadden geslepen
  5. hadden geslepen
  6. hadden geslepen
o.t.t.t.
  1. zal slepen
  2. zult slepen
  3. zal slepen
  4. zullen slepen
  5. zullen slepen
  6. zullen slepen
o.v.t.t.
  1. zou slepen
  2. zou slepen
  3. zou slepen
  4. zouden slepen
  5. zouden slepen
  6. zouden slepen
en verder
  1. ben geslepen
  2. bent geslepen
  3. is geslepen
  4. zijn geslepen
  5. zijn geslepen
  6. zijn geslepen
diversen
  1. sleep!
  2. sleept!
  3. geslepen
  4. slepend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

slepen [het ~] Nomen

  1. het slepen
    het slepen; wegslepen

Verwandte Wörter für "slepen":


Related Synonyms for geslepen