Niederländisch
Detailed Synonyms for uitgeslapen in Niederländisch
uitgeslapen:
-
uitgeslapen
-
uitgeslapen
alert; wakker; oplettend; uitgeslapen-
alert Adjektiv
-
wakker Adjektiv
-
oplettend Adjektiv
-
uitgeslapen Adjektiv
-
-
uitgeslapen
slim; clever; kien; goochem; bij de pinken; schrander; uitgeslapen-
slim Adjektiv
-
clever Adjektiv
-
kien Adjektiv
-
goochem Adjektiv
-
bij de pinken Adjektiv
-
schrander Adjektiv
-
uitgeslapen Adjektiv
-
-
uitgeslapen
door en door; geroutineerd; uitgeslapen; geslepen; doorgewinterd-
door en door adv
-
geroutineerd Adjektiv
-
uitgeslapen Adjektiv
-
geslepen Adjektiv
-
doorgewinterd Adjektiv
-
-
uitgeslapen
gewiekst; uitgeslapen; gevat; gehaaid; snedig-
gewiekst Adjektiv
-
uitgeslapen Adjektiv
-
gevat Adjektiv
-
gehaaid Adjektiv
-
snedig Adjektiv
-
-
uitgeslapen
slim; scherpzinnig; gevat; schrander; uitgeslapen; snedig-
slim Adjektiv
-
scherpzinnig Adjektiv
-
gevat Adjektiv
-
schrander Adjektiv
-
uitgeslapen Adjektiv
-
snedig Adjektiv
-
uitslapen:
-
uitslapen
Konjugationen für uitslapen:
o.t.t.
- slaap uit
- slaapt uit
- slaapt uit
- slapen uit
- slapen uit
- slapen uit
o.v.t.
- sliep uit
- sliep uit
- sliep uit
- sliepen uit
- sliepen uit
- sliepen uit
v.t.t.
- heb uitgeslapen
- hebt uitgeslapen
- heeft uitgeslapen
- hebben uitgeslapen
- hebben uitgeslapen
- hebben uitgeslapen
v.v.t.
- had uitgeslapen
- had uitgeslapen
- had uitgeslapen
- hadden uitgeslapen
- hadden uitgeslapen
- hadden uitgeslapen
o.t.t.t.
- zal uitslapen
- zult uitslapen
- zal uitslapen
- zullen uitslapen
- zullen uitslapen
- zullen uitslapen
o.v.t.t.
- zou uitslapen
- zou uitslapen
- zou uitslapen
- zouden uitslapen
- zouden uitslapen
- zouden uitslapen
en verder
- ben uitgeslapen
- bent uitgeslapen
- is uitgeslapen
- zijn uitgeslapen
- zijn uitgeslapen
- zijn uitgeslapen
diversen
- slaap uit!
- slaapt uit!
- uitgeslapen
- uitslapend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze