Niederländisch

Detailed Synonyms for gelijk in Niederländisch

gelijk:

gelijk Adjektiv

  1. gelijk
    soortgelijk; gelijk
  2. gelijk
    vlak; effen; gelijk; egaal; glad; geslepen; strak; plat; vlakuit
  3. gelijk
    hetzelfde; gelijk; identiek; exact hetzelfde; eender; eenvormig; net zo; geheel gelijk
  4. gelijk
    onmiddellijk; meteen; direct; gelijk; terstond; dadelijk
  5. gelijk
    – precies zoals iets of iemand anders 1
    gelijk; hetzelfde
    – precies zoals iets of iemand anders 1
    • gelijk Adjektiv
      • die twee getallen zijn gelijk1
    • hetzelfde Adjektiv
      • wij werken in hetzelfde gebouw1
    idem; eender
  6. gelijk
    – precies zoals iets of iemand anders 1
    gelijk; hetzelfde; identiek
    – precies zoals iets of iemand anders 1
    • gelijk Adjektiv
      • die twee getallen zijn gelijk1
    • hetzelfde
      • wij werken in hetzelfde gebouw1
    • identiek Adjektiv
      • de zusjes dragen identieke kleren1
  7. gelijk
    – zonder te wachten 1
    gelijk; meteen; onmiddellijk; direct; dadelijk
    – zonder te wachten 1
    • gelijk Adjektiv
      • ik kom gelijk!1
    • meteen adv
      • hij kwam meteen op ons af1
    • onmiddellijk Adjektiv
      • hij moest onmiddellijk komen1
    • direct Adjektiv
      • wil je direct komen?1
    • dadelijk Adjektiv
      • wil je dadelijk komen!1

gelijk [het ~] Nomen

  1. het gelijk
    het gelijk
  2. het gelijk
    – wat waar is of klopt 1
    het gelijk
    – wat waar is of klopt 1
    • gelijk [het ~] Nomen
      • meestal heeft hij gelijk1

Verwandte Wörter für "gelijk":


Alternate Synonyms for "gelijk":


Antonyme für "gelijk":


Verwandte Definitionen für "gelijk":

  1. zonder te wachten1
    • ik kom gelijk!1
  2. precies zoals iets of iemand anders1
    • die twee getallen zijn gelijk1
  3. wat waar is of klopt1
    • meestal heeft hij gelijk1

gelijken:

gelijken [de ~] Nomen, Plural

  1. de gelijken
    de gelijken

gelijken Verb (gelijk, gelijkt, geleek, geleken, geleken)

  1. gelijken
    lijken op; gelijkenis vertonen met; gelijken
    • lijken op Verb (lijk op, lijkt op, leek op, leken op, geleken op)
    • gelijkenis vertonen met Verb (vertoon gelijkenis met, vertoont gelijkenis met, vertoonde gelijkenis met, vertoonden gelijkenis met, gelijkenis vertoond met)
    • gelijken Verb (gelijk, gelijkt, geleek, geleken, geleken)

Konjugationen für gelijken:

o.t.t.
  1. gelijk
  2. gelijkt
  3. gelijkt
  4. gelijken
  5. gelijken
  6. gelijken
o.v.t.
  1. geleek
  2. geleek
  3. geleek
  4. geleken
  5. geleken
  6. geleken
v.t.t.
  1. heb geleken
  2. hebt geleken
  3. heeft geleken
  4. hebben geleken
  5. hebben geleken
  6. hebben geleken
v.v.t.
  1. had geleken
  2. had geleken
  3. had geleken
  4. hadden geleken
  5. hadden geleken
  6. hadden geleken
o.t.t.t.
  1. zal gelijken
  2. zult gelijken
  3. zal gelijken
  4. zullen gelijken
  5. zullen gelijken
  6. zullen gelijken
o.v.t.t.
  1. zou gelijken
  2. zou gelijken
  3. zou gelijken
  4. zouden gelijken
  5. zouden gelijken
  6. zouden gelijken
diversen
  1. gelijk!
  2. gelijkt!
  3. geleken
  4. gelijkend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Related Synonyms for gelijk