Übersicht
Niederländisch nach Schwedisch:   mehr Daten
  1. uitweiden:


Niederländisch

Detailübersetzungen für uitweiden (Niederländisch) ins Schwedisch

uitweiden:

uitweiden Verb (weid uit, weidt uit, weidde uit, weidden uit, uitgeweid)

  1. uitweiden (breed uitmeten)
    överdriva
    • överdriva Verb (överdrivar, överdrivade, överdrivat)
  2. uitweiden (afdwalen)
    avvika
    • avvika Verb (avviker, avvek, avvikit)

Konjugationen für uitweiden:

o.t.t.
  1. weid uit
  2. weidt uit
  3. weidt uit
  4. weiden uit
  5. weiden uit
  6. weiden uit
o.v.t.
  1. weidde uit
  2. weidde uit
  3. weidde uit
  4. weidden uit
  5. weidden uit
  6. weidden uit
v.t.t.
  1. heb uitgeweid
  2. hebt uitgeweid
  3. heeft uitgeweid
  4. hebben uitgeweid
  5. hebben uitgeweid
  6. hebben uitgeweid
v.v.t.
  1. had uitgeweid
  2. had uitgeweid
  3. had uitgeweid
  4. hadden uitgeweid
  5. hadden uitgeweid
  6. hadden uitgeweid
o.t.t.t.
  1. zal uitweiden
  2. zult uitweiden
  3. zal uitweiden
  4. zullen uitweiden
  5. zullen uitweiden
  6. zullen uitweiden
o.v.t.t.
  1. zou uitweiden
  2. zou uitweiden
  3. zou uitweiden
  4. zouden uitweiden
  5. zouden uitweiden
  6. zouden uitweiden
en verder
  1. ben uitgeweid
  2. bent uitgeweid
  3. is uitgeweid
  4. zijn uitgeweid
  5. zijn uitgeweid
  6. zijn uitgeweid
diversen
  1. weid uit!
  2. weidt uit!
  3. uitgeweid
  4. uitweidend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Übersetzung Matrix für uitweiden:

VerbVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
avvika afdwalen; uitweiden afwijken; schelen; verschil maken; verschillen
överdriva breed uitmeten; uitweiden aandikken; grootspreken; iets overdreven voorstellen; opblazen; opkloppen; opscheppen; opschroeven; opsnijden; overdreven voorstellen; overdrijven; snoeven