Übersicht
Niederländisch Synonyms:   mehr Daten
  1. inwerkend:
  2. inwerken:


Niederländisch

Detailed Synonyms for inwerkend in Niederländisch

inwerkend:

inwerkend Adjektiv

  1. inwerkend
    bijtend; inwerkend; invretend; inbijtend

inwerkend form of inwerken:

inwerken Verb (werk in, werkt in, werkte in, werkten in, ingewerkt)

  1. inwerken
    inwerken
    • inwerken Verb (werk in, werkt in, werkte in, werkten in, ingewerkt)
  2. inwerken
    voorbereiden op; inwerken; prepareren
    • inwerken Verb (werk in, werkt in, werkte in, werkten in, ingewerkt)
    • prepareren Verb (prepareer, prepareert, prepareerde, prepareerden, geprepareerd)

Konjugationen für inwerken:

o.t.t.
  1. werk in
  2. werkt in
  3. werkt in
  4. werken in
  5. werken in
  6. werken in
o.v.t.
  1. werkte in
  2. werkte in
  3. werkte in
  4. werkten in
  5. werkten in
  6. werkten in
v.t.t.
  1. ben ingewerkt
  2. bent ingewerkt
  3. is ingewerkt
  4. zijn ingewerkt
  5. zijn ingewerkt
  6. zijn ingewerkt
v.v.t.
  1. was ingewerkt
  2. was ingewerkt
  3. was ingewerkt
  4. waren ingewerkt
  5. waren ingewerkt
  6. waren ingewerkt
o.t.t.t.
  1. zal inwerken
  2. zult inwerken
  3. zal inwerken
  4. zullen inwerken
  5. zullen inwerken
  6. zullen inwerken
o.v.t.t.
  1. zou inwerken
  2. zou inwerken
  3. zou inwerken
  4. zouden inwerken
  5. zouden inwerken
  6. zouden inwerken
diversen
  1. werk in!
  2. werkt in!
  3. ingewerkt
  4. inwerkend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze