Übersicht
Niederländisch Synonyms:   mehr Daten
  1. inbijtend:
  2. inbijten:


Niederländisch

Detailed Synonyms for inbijtend in Niederländisch

inbijtend:

inbijtend Adjektiv

  1. inbijtend
    bijtend; inwerkend; invretend; inbijtend

inbijten:

inbijten Verb (bijt in, beet in, beten in, ingebeten)

  1. inbijten
    invreten; inbijten
    • invreten Verb (vreet in, vrat in, vraten in, ingevreten)
    • inbijten Verb (bijt in, beet in, beten in, ingebeten)

Konjugationen für inbijten:

o.t.t.
  1. bijt in
  2. bijt in
  3. bijt in
  4. bijten in
  5. bijten in
  6. bijten in
o.v.t.
  1. beet in
  2. beet in
  3. beet in
  4. beten in
  5. beten in
  6. beten in
v.t.t.
  1. heb ingebeten
  2. hebt ingebeten
  3. heeft ingebeten
  4. hebben ingebeten
  5. hebben ingebeten
  6. hebben ingebeten
v.v.t.
  1. had ingebeten
  2. had ingebeten
  3. had ingebeten
  4. hadden ingebeten
  5. hadden ingebeten
  6. hadden ingebeten
o.t.t.t.
  1. zal inbijten
  2. zult inbijten
  3. zal inbijten
  4. zullen inbijten
  5. zullen inbijten
  6. zullen inbijten
o.v.t.t.
  1. zou inbijten
  2. zou inbijten
  3. zou inbijten
  4. zouden inbijten
  5. zouden inbijten
  6. zouden inbijten
en verder
  1. is ingebeten
diversen
  1. bijt in!
  2. bijt in!
  3. ingebeten
  4. inbijtend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze