Übersicht
Niederländisch nach Schwedisch:   mehr Daten
  1. opschieten:
  2. Wiktionary:


Niederländisch

Detailübersetzungen für opschieten (Niederländisch) ins Schwedisch

opschieten:

opschieten Verb (schiet op, schoot op, schoten op, opgeschoten)

  1. opschieten (zich haasten; jagen; snellen; )
    brådska; rusa; ila; skynda på
    • brådska Verb (brådskar, brådskade, brådskat)
    • rusa Verb (rusar, rusade, rusat)
    • ila Verb (ilar, ilade, ilat)
    • skynda på Verb (skyndar på, skyndade på, skyndat på)
  2. opschieten (uit de grond schieten; omhoog schieten)
    gro; skjuta i höjden
    • gro Verb (gror, grodde, grott)
    • skjuta i höjden Verb (skjuter i höjden, sköt i höjden, skjutit i höjden)

Konjugationen für opschieten:

o.t.t.
  1. schiet op
  2. schiet op
  3. schiet op
  4. schieten op
  5. schieten op
  6. schieten op
o.v.t.
  1. schoot op
  2. schoot op
  3. schoot op
  4. schoten op
  5. schoten op
  6. schoten op
v.t.t.
  1. ben opgeschoten
  2. bent opgeschoten
  3. is opgeschoten
  4. zijn opgeschoten
  5. zijn opgeschoten
  6. zijn opgeschoten
v.v.t.
  1. was opgeschoten
  2. was opgeschoten
  3. was opgeschoten
  4. waren opgeschoten
  5. waren opgeschoten
  6. waren opgeschoten
o.t.t.t.
  1. zal opschieten
  2. zult opschieten
  3. zal opschieten
  4. zullen opschieten
  5. zullen opschieten
  6. zullen opschieten
o.v.t.t.
  1. zou opschieten
  2. zou opschieten
  3. zou opschieten
  4. zouden opschieten
  5. zouden opschieten
  6. zouden opschieten
diversen
  1. schiet op!
  2. schiet op!
  3. opgeschoten
  4. opschietend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Übersetzung Matrix für opschieten:

NounVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
brådska drukte; gauwigheid; gebrom; gedrang; gehaastheid; gemurmel; geroezemoes; haast; haastigheid; ijl; overijling; spoed; toeloop; toevloed
rusa scheutje
VerbVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
brådska ijlen; jachten; jagen; jakkeren; opschieten; reppen; snellen; spoeden; vliegen; zich haasten; zich spoeden
gro omhoog schieten; opschieten; uit de grond schieten spruiten; voortspruiten
ila ijlen; jachten; jagen; jakkeren; opschieten; reppen; snellen; spoeden; vliegen; zich haasten; zich spoeden aanpoten; haast maken; haasten; hardlopen; ijlen; jachten; jagen; overhaasten; rennen; spoeden; tempo maken; tempomaken; tot spoed aanzetten; voortmaken; zich spoeden
rusa ijlen; jachten; jagen; jakkeren; opschieten; reppen; snellen; spoeden; vliegen; zich haasten; zich spoeden aanpoten; haast maken; haasten; ijlen; jachten; jagen; overhaasten; spoeden; stormlopen; tempo maken; tempomaken; tot spoed aanzetten; voortmaken; zich spoeden
skjuta i höjden omhoog schieten; opschieten; uit de grond schieten
skynda på ijlen; jachten; jagen; jakkeren; opschieten; reppen; snellen; spoeden; vliegen; zich haasten; zich spoeden aanzetten; opzwepen; sterk prikkelen
- vorderen

Synonyms for "opschieten":


Verwandte Definitionen für "opschieten":

  1. prettig met hem om kunnen gaan1
    • ik kan goed met hem opschieten1
  2. er haast mee maken1
    • schiet op, anders komen we te laat1
  3. snel gaan, vooruit komen1
    • het werk schiet lekker op1

Wiktionary Übersetzungen für opschieten:


Cross Translation:
FromToVia
opschieten hålla sams; komma överens get along — interact or coexist well, without argument or trouble
opschieten avancera avancerpousser en avant, porter en avant.