Übersicht
Niederländisch nach Schwedisch:   mehr Daten
  1. afslijpen:


Niederländisch

Detailübersetzungen für afslijpen (Niederländisch) ins Schwedisch

afslijpen:

afslijpen Verb (slijp af, slijpt af, sleep af, slepen af, afgeslepen)

  1. afslijpen (erafslijpen)
    plugga; krossa; slita
    • plugga Verb (pluggar, pluggade, pluggat)
    • krossa Verb (krossar, krossade, krossat)
    • slita Verb (sliter, slet, slitit)
  2. afslijpen (erafslijpen)
    avslita
    • avslita Verb (avsliter, avslet, avslitit)

Konjugationen für afslijpen:

o.t.t.
  1. slijp af
  2. slijpt af
  3. slijpt af
  4. slijpen af
  5. slijpen af
  6. slijpen af
o.v.t.
  1. sleep af
  2. sleep af
  3. sleep af
  4. slepen af
  5. slepen af
  6. slepen af
v.t.t.
  1. heb afgeslepen
  2. hebt afgeslepen
  3. heeft afgeslepen
  4. hebben afgeslepen
  5. hebben afgeslepen
  6. hebben afgeslepen
v.v.t.
  1. had afgeslepen
  2. had afgeslepen
  3. had afgeslepen
  4. hadden afgeslepen
  5. hadden afgeslepen
  6. hadden afgeslepen
o.t.t.t.
  1. zal afslijpen
  2. zult afslijpen
  3. zal afslijpen
  4. zullen afslijpen
  5. zullen afslijpen
  6. zullen afslijpen
o.v.t.t.
  1. zou afslijpen
  2. zou afslijpen
  3. zou afslijpen
  4. zouden afslijpen
  5. zouden afslijpen
  6. zouden afslijpen
diversen
  1. slijp af!
  2. slijpt af!
  3. afgeslepen
  4. afslijpende
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Übersetzung Matrix für afslijpen:

VerbVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
avslita afslijpen; erafslijpen
krossa afslijpen; erafslijpen 'n aframmeling geven; aan stukken breken; aframmelen; afrossen; bedwingen; beteugelen; breken; fijn drukken; fijndrukken; fijnmaken; in bedwang houden; in de prak rijden; in elkaar rammen; in elkaar timmeren; kapotdrukken; onderdrukken; platdrukken; platmaken; pletten; smashen; stukbreken; terughouden; verbrijzelen; vergruizen; vermorzelen; verpletteren; vijzelen
plugga afslijpen; erafslijpen aanpoten; flink aanpakken; hard werken; vossen
slita afslijpen; erafslijpen aanpoten; ergens uitscheuren; flink aanpakken; hard werken; inscheuren; rafels loslaten; scheuren; uitrafelen