Übersicht
Niederländisch Synonyms:   mehr Daten
  1. verdubbelen:


Niederländisch

Detailed Synonyms for verdubbelen in Niederländisch

verdubbelen:

verdubbelen Verb (verdubbel, verdubbelt, verdubbelde, verdubbelden, verdubbeld)

  1. verdubbelen
    reproduceren; verdubbelen; vermenigvuldigen
    • reproduceren Verb (reproduceer, reproduceert, reproduceerde, reproduceerden, gereproduceerd)
    • verdubbelen Verb (verdubbel, verdubbelt, verdubbelde, verdubbelden, verdubbeld)
    • vermenigvuldigen Verb (vermenigvuldig, vermenigvuldigt, vermenigvuldigde, vermenigvuldigden, vermenigvuldigd)

Konjugationen für verdubbelen:

o.t.t.
  1. verdubbel
  2. verdubbelt
  3. verdubbelt
  4. verdubbelen
  5. verdubbelen
  6. verdubbelen
o.v.t.
  1. verdubbelde
  2. verdubbelde
  3. verdubbelde
  4. verdubbelden
  5. verdubbelden
  6. verdubbelden
v.t.t.
  1. heb verdubbeld
  2. hebt verdubbeld
  3. heeft verdubbeld
  4. hebben verdubbeld
  5. hebben verdubbeld
  6. hebben verdubbeld
v.v.t.
  1. had verdubbeld
  2. had verdubbeld
  3. had verdubbeld
  4. hadden verdubbeld
  5. hadden verdubbeld
  6. hadden verdubbeld
o.t.t.t.
  1. zal verdubbelen
  2. zult verdubbelen
  3. zal verdubbelen
  4. zullen verdubbelen
  5. zullen verdubbelen
  6. zullen verdubbelen
o.v.t.t.
  1. zou verdubbelen
  2. zou verdubbelen
  3. zou verdubbelen
  4. zouden verdubbelen
  5. zouden verdubbelen
  6. zouden verdubbelen
diversen
  1. verdubbel!
  2. verdubbelt!
  3. verdubbeld
  4. verdubbelend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

verdubbelen [znw.] Nomen

  1. verdubbelen
    verdubbelen; doubleren