Übersicht
Niederländisch Synonyms:   mehr Daten
  1. hakkelen:


Niederländisch

Detailed Synonyms for hakkelen in Niederländisch

hakkelen:

hakkelen Verb (hakkel, hakkelt, hakkelde, hakkelden, gehakkeld)

  1. hakkelen
    stotteren; haperen; hakkelen; stamelen
    • stotteren Verb (stotter, stottert, stotterde, stotterden, gestotterd)
    • haperen Verb (haper, hapert, haperde, haperden, gehaperd)
    • hakkelen Verb (hakkel, hakkelt, hakkelde, hakkelden, gehakkeld)
    • stamelen Verb (stamel, stamelt, stamelde, stamelden, gestameld)

Konjugationen für hakkelen:

o.t.t.
  1. hakkel
  2. hakkelt
  3. hakkelt
  4. hakkelen
  5. hakkelen
  6. hakkelen
o.v.t.
  1. hakkelde
  2. hakkelde
  3. hakkelde
  4. hakkelden
  5. hakkelden
  6. hakkelden
v.t.t.
  1. heb gehakkeld
  2. hebt gehakkeld
  3. heeft gehakkeld
  4. hebben gehakkeld
  5. hebben gehakkeld
  6. hebben gehakkeld
v.v.t.
  1. had gehakkeld
  2. had gehakkeld
  3. had gehakkeld
  4. hadden gehakkeld
  5. hadden gehakkeld
  6. hadden gehakkeld
o.t.t.t.
  1. zal hakkelen
  2. zult hakkelen
  3. zal hakkelen
  4. zullen hakkelen
  5. zullen hakkelen
  6. zullen hakkelen
o.v.t.t.
  1. zou hakkelen
  2. zou hakkelen
  3. zou hakkelen
  4. zouden hakkelen
  5. zouden hakkelen
  6. zouden hakkelen
diversen
  1. hakkel!
  2. hakkelt!
  3. gehakkeld
  4. hakkelend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze