Übersicht
Niederländisch nach Deutsch:   mehr Daten
  1. bouderen:


Niederländisch

Detailübersetzungen für boudeer (Niederländisch) ins Deutsch

bouderen:

bouderen Verb (boudeer, boudeert, boudeerde, boudeerden, geboudeerd)

  1. bouderen (pruilen; een pruillip trekken)
    grübeln; sichgrämen; trotzen; schmollen; maulen; greinen; sichsorgen
    • grübeln Verb (grüble, grübelst, grübelt, grübelte, grübeltet, gegrübelt)
    • trotzen Verb (trotze, trotzt, trotzte, trotztet, getrotzt)
    • schmollen Verb (schmolle, schmollst, schmollt, schmollte, schmolltet, geschmollt)
    • maulen Verb (maule, maulst, mault, maulte, maultet, gemault)
    • greinen Verb (greine, greinst, greint, greinte, greintet, gegreint)
    • sichsorgen Verb

Konjugationen für bouderen:

o.t.t.
  1. boudeer
  2. boudeert
  3. boudeert
  4. bouderen
  5. bouderen
  6. bouderen
o.v.t.
  1. boudeerde
  2. boudeerde
  3. boudeerde
  4. boudeerden
  5. boudeerden
  6. boudeerden
v.t.t.
  1. heb geboudeerd
  2. hebt geboudeerd
  3. heeft geboudeerd
  4. hebben geboudeerd
  5. hebben geboudeerd
  6. hebben geboudeerd
v.v.t.
  1. had geboudeerd
  2. had geboudeerd
  3. had geboudeerd
  4. hadden geboudeerd
  5. hadden geboudeerd
  6. hadden geboudeerd
o.t.t.t.
  1. zal bouderen
  2. zult bouderen
  3. zal bouderen
  4. zullen bouderen
  5. zullen bouderen
  6. zullen bouderen
o.v.t.t.
  1. zou bouderen
  2. zou bouderen
  3. zou bouderen
  4. zouden bouderen
  5. zouden bouderen
  6. zouden bouderen
diversen
  1. boudeer!
  2. boudeert!
  3. geboudeerd
  4. bouderend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Übersetzung Matrix für bouderen:

VerbVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
greinen bouderen; een pruillip trekken; pruilen etteren; grienen; griepen; huilen; janken; klieren; snikken; snotteren; zeiken
grübeln bouderen; een pruillip trekken; pruilen aarzelen; bedenken; beschouwen; bespiegelen; diep nadenken; dubben; er over inzitten; in gedachten verzonken zijn; mijmeren; nadenken; overdenken; overpeinzen; peinzen; piekeren; plussen; prakkiseren; puzzelen; puzzels oplossen; talmen; tobben; twijfelen; weifelen
maulen bouderen; een pruillip trekken; pruilen kniezen; kwaad zijn; mokken; schuimbekken; woedend zijn
schmollen bouderen; een pruillip trekken; pruilen kniezen; kwaad zijn; mokken; schuimbekken; woedend zijn
sichgrämen bouderen; een pruillip trekken; pruilen
sichsorgen bouderen; een pruillip trekken; pruilen
trotzen bouderen; een pruillip trekken; pruilen hoofd bieden; kniezen; koppig zijn; mokken; trotseren