Übersicht
Niederländisch nach Schwedisch:   mehr Daten
  1. bouderen:


Niederländisch

Detailübersetzungen für bouderen (Niederländisch) ins Schwedisch

bouderen:

bouderen Verb (boudeer, boudeert, boudeerde, boudeerden, geboudeerd)

  1. bouderen (pruilen; een pruillip trekken)
    grubbla; mula
    • grubbla Verb (grubblar, grubblade, grubblat)
    • mula Verb (mular, mulade, mulat)

Konjugationen für bouderen:

o.t.t.
  1. boudeer
  2. boudeert
  3. boudeert
  4. bouderen
  5. bouderen
  6. bouderen
o.v.t.
  1. boudeerde
  2. boudeerde
  3. boudeerde
  4. boudeerden
  5. boudeerden
  6. boudeerden
v.t.t.
  1. heb geboudeerd
  2. hebt geboudeerd
  3. heeft geboudeerd
  4. hebben geboudeerd
  5. hebben geboudeerd
  6. hebben geboudeerd
v.v.t.
  1. had geboudeerd
  2. had geboudeerd
  3. had geboudeerd
  4. hadden geboudeerd
  5. hadden geboudeerd
  6. hadden geboudeerd
o.t.t.t.
  1. zal bouderen
  2. zult bouderen
  3. zal bouderen
  4. zullen bouderen
  5. zullen bouderen
  6. zullen bouderen
o.v.t.t.
  1. zou bouderen
  2. zou bouderen
  3. zou bouderen
  4. zouden bouderen
  5. zouden bouderen
  6. zouden bouderen
diversen
  1. boudeer!
  2. boudeert!
  3. geboudeerd
  4. bouderend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Übersetzung Matrix für bouderen:

VerbVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
grubbla bouderen; een pruillip trekken; pruilen diep nadenken; in gedachten verzonken zijn; mijmeren; nadenken; peinzen; piekeren; plussen; prakkiseren
mula bouderen; een pruillip trekken; pruilen