"omkrets" übersetzt von Schwedische ins Niederländisch--Interglot

Übersicht

Schwedisch nach Niederländisch: mehr Daten

omkrets:
- dimensie; omvang; grootte; maat; afmeting; formaat; mate; schakeling; krompasser; cirkelomtrek
Wiktionary:
- omkrets → omtrek, omvang

Schwedisch

Detailübersetzungen für omkrets (Schwedisch) ins Niederländisch

omkrets (storlek; mått; utsträckning; dimension)
de dimensie
– afmeting ¹
- dimensie [de ~ (v)] Nomen
  - de doos heeft drie dimensies: lengte, breedte en hoogte¹
de omvang; de grootte; het formaat
- omvang [de ~ (m)] Nomen
- grootte [de ~ (v)] Nomen
- formaat [het ~] Nomen
de maat; de mate
– hoe groot het is ¹
- maat [de ~ (m)] Nomen
  - welke maat schoenen heb je?¹
- mate [de ~] Nomen
  - in zekere mate heeft hij gelijk¹
de afmeting
– hoe lang, breed of hoog het is ¹
- afmeting [de ~ (v)] Nomen
  - heb je de afmetingen van die kast opgeschreven?¹
omkrets (kretsgång; varv; krets; rond; rutt; omlopp)
de schakeling
- schakeling [de ~ (v)] Nomen
omkrets
de krompasser
- krompasser [de ~ (m)] Nomen
omkrets
de cirkelomtrek
- cirkelomtrek [de ~ (m)] Nomen

Noun	Verwandte Übersetzungen	Weitere Übersetzungen
afmeting	dimension; mått; omkrets; storlek; utsträckning	dimension
cirkelomtrek	omkrets
dimensie	dimension; mått; omkrets; storlek; utsträckning	dimension
formaat	dimension; mått; omkrets; storlek; utsträckning
grootte	dimension; mått; omkrets; storlek; utsträckning
krompasser	omkrets
maat	dimension; mått; omkrets; storlek; utsträckning	dimension; dragningskraft; kamrat; kompanjon; kompis; partner; polare; vän
mate	dimension; mått; omkrets; storlek; utsträckning	grad
omvang	dimension; mått; omkrets; storlek; utsträckning	utsträckning
schakeling	krets; kretsgång; omkrets; omlopp; rond; rutt; varv

Cross Translation:

From	To	Via
• omkrets	→ omtrek	↔ circumference — line that bounds a circle or other two-dimensional object
• omkrets	→ omtrek	↔ circumference — length of such line
• omkrets	→ omvang; omtrek	↔ girth — the distance measured around an object
• omkrets	→ omtrek	↔ circonférence — contour d’un cercle.