Übersicht
Niederländisch nach Schwedisch:   mehr Daten
  1. zwenken:
  2. Wiktionary:


Niederländisch

Detailübersetzungen für zwenken (Niederländisch) ins Schwedisch

zwenken:

zwenken Verb (zwenk, zwenkt, zwenkte, zwenkten, gezwenkt)

  1. zwenken (draaien; wenden)
    vända sig; svänga
    • vända sig Verb (vänder sig, vändde sig, vänt sig)
    • svänga Verb (svänger, svängde, svängt)
  2. zwenken (slingeren; zwaaien; heen en weer zwaaien)
    gunga
    • gunga Verb (gungar, gungade, gungat)
  3. zwenken (afzwenken)
    avvrida; vända bort; avvända
    • avvrida Verb (avvrider, avvred, avvridit)
    • vända bort Verb (vänder bort, vändde bort, vänt bort)
    • avvända Verb (avvänder, avvände, avvänt)
  4. zwenken (opzij gaan; uitwijken)
    gå åt sidan
    • gå åt sidan Verb (går åt sidan, gick åt sidan, gått åt sidan)

Konjugationen für zwenken:

o.t.t.
  1. zwenk
  2. zwenkt
  3. zwenkt
  4. zwenken
  5. zwenken
  6. zwenken
o.v.t.
  1. zwenkte
  2. zwenkte
  3. zwenkte
  4. zwenkten
  5. zwenkten
  6. zwenkten
v.t.t.
  1. heb gezwenkt
  2. hebt gezwenkt
  3. heeft gezwenkt
  4. hebben gezwenkt
  5. hebben gezwenkt
  6. hebben gezwenkt
v.v.t.
  1. had gezwenkt
  2. had gezwenkt
  3. had gezwenkt
  4. hadden gezwenkt
  5. hadden gezwenkt
  6. hadden gezwenkt
o.t.t.t.
  1. zal zwenken
  2. zult zwenken
  3. zal zwenken
  4. zullen zwenken
  5. zullen zwenken
  6. zullen zwenken
o.v.t.t.
  1. zou zwenken
  2. zou zwenken
  3. zou zwenken
  4. zouden zwenken
  5. zouden zwenken
  6. zouden zwenken
diversen
  1. zwenk!
  2. zwenkt!
  3. gezwenkt
  4. zwenkend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

zwenken [het ~] Nomen

  1. het zwenken (draaien)

Übersetzung Matrix für zwenken:

NounVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
gunga schommel
vända bort afkeren; afwending; afwentelen
vändande draaien; zwenken
VerbVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
avvrida afzwenken; zwenken
avvända afzwenken; zwenken afwenden; afwentelen; dichtdraaien
gunga heen en weer zwaaien; slingeren; zwaaien; zwenken bengelen; beven; deinen; golven; heen en weer zwaaien; schommelen; schudden; slingeren; trillen; wiebelen; wiegelen; wiegen
gå åt sidan opzij gaan; uitwijken; zwenken opzijgaan
svänga draaien; wenden; zwenken buigen; iets omdraaien; krommen; omkeren; oscilleren; schommelen; welven; wiegelen; wiegen; zwengelen
vända bort afzwenken; zwenken afdraaien; afkeren; afwenden; afwentelen; dichtdraaien; wegdraaien
vända sig draaien; wenden; zwenken draaien; kantelen; omklappen; omrollen; omwentelen; rollen; ronddraaien; roteren; wentelen; zich omdraaien

Wiktionary Übersetzungen für zwenken:


Cross Translation:
FromToVia
zwenken vanka; vanka av och an wave — to move back and forth repeatedly
zwenken vrida; vända; blanda; sammanblanda retourneraller de nouveau en un lieu.