Übersicht
Niederländisch nach Schwedisch:   mehr Daten
  1. wrikken:


Niederländisch

Detailübersetzungen für wrikken (Niederländisch) ins Schwedisch

wrikken:

wrikken Verb (wrik, wrikt, wrikte, wrikten, gewrikt)

  1. wrikken (wriggelen)
    bryta; baxa; bända; lyfta med hävstång
    • bryta Verb (bryter, bröt, brutit)
    • baxa Verb (baxar, baxade, baxat)
    • bända Verb (bänder, bände, bänt)
    • lyfta med hävstång Verb (lyftar med hävstång, lyftade med hävstång, lyftat med hävstång)
  2. wrikken
    bryta; vrida; bräcka; vricka; bända
    • bryta Verb (bryter, bröt, brutit)
    • vrida Verb (vrider, vred, vridit)
    • bräcka Verb (bräcker, bräckte, bräckt)
    • vricka Verb (vrickar, vrickade, vrickat)
    • bända Verb (bänder, bände, bänt)

Konjugationen für wrikken:

o.t.t.
  1. wrik
  2. wrikt
  3. wrikt
  4. wrikken
  5. wrikken
  6. wrikken
o.v.t.
  1. wrikte
  2. wrikte
  3. wrikte
  4. wrikten
  5. wrikten
  6. wrikten
v.t.t.
  1. heb gewrikt
  2. hebt gewrikt
  3. heeft gewrikt
  4. hebben gewrikt
  5. hebben gewrikt
  6. hebben gewrikt
v.v.t.
  1. had gewrikt
  2. had gewrikt
  3. had gewrikt
  4. hadden gewrikt
  5. hadden gewrikt
  6. hadden gewrikt
o.t.t.t.
  1. zal wrikken
  2. zult wrikken
  3. zal wrikken
  4. zullen wrikken
  5. zullen wrikken
  6. zullen wrikken
o.v.t.t.
  1. zou wrikken
  2. zou wrikken
  3. zou wrikken
  4. zouden wrikken
  5. zouden wrikken
  6. zouden wrikken
diversen
  1. wrik!
  2. wrikt!
  3. gewrikt
  4. wrikkend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Übersetzung Matrix für wrikken:

NounVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
bräcka bres; gat; gebrek; manco; opening; zwakheid
VerbVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
baxa wriggelen; wrikken
bryta wriggelen; wrikken kapotgaan; kapotmaken; moeren; mollen; onklaar raken; stukgaan
bräcka wrikken
bända wriggelen; wrikken zich wringen
lyfta med hävstång wriggelen; wrikken
vricka wrikken disloqueren; ontwrichten; uit het lid brengen; verstuiken; verzwikken; zwikken
vrida wrikken draaien; keren; omdraaien; wenden; zich wringen