Übersicht
Niederländisch nach Schwedisch:   mehr Daten
  1. uitwoeden:


Niederländisch

Detailübersetzungen für uitwoeden (Niederländisch) ins Schwedisch

uitwoeden:

uitwoeden Verb (woed uit, woedt uit, woedde uit, woedden uit, uitgewoed)

  1. uitwoeden (uitrazen)
    brista ut
    • brista ut Verb (brister ut, brast ut, brustit ut)
  2. uitwoeden (tot bedaren komen; wegsterven; verflauwen; luwen)
    lugna ned
    • lugna ned Verb (lugnar ned, lugnade ned, lugnat ned)

Konjugationen für uitwoeden:

o.t.t.
  1. woed uit
  2. woedt uit
  3. woedt uit
  4. woeden uit
  5. woeden uit
  6. woeden uit
o.v.t.
  1. woedde uit
  2. woedde uit
  3. woedde uit
  4. woedden uit
  5. woedden uit
  6. woedden uit
v.t.t.
  1. heb uitgewoed
  2. hebt uitgewoed
  3. heeft uitgewoed
  4. hebben uitgewoed
  5. hebben uitgewoed
  6. hebben uitgewoed
v.v.t.
  1. had uitgewoed
  2. had uitgewoed
  3. had uitgewoed
  4. hadden uitgewoed
  5. hadden uitgewoed
  6. hadden uitgewoed
o.t.t.t.
  1. zal uitwoeden
  2. zult uitwoeden
  3. zal uitwoeden
  4. zullen uitwoeden
  5. zullen uitwoeden
  6. zullen uitwoeden
o.v.t.t.
  1. zou uitwoeden
  2. zou uitwoeden
  3. zou uitwoeden
  4. zouden uitwoeden
  5. zouden uitwoeden
  6. zouden uitwoeden
en verder
  1. ben uitgewoed
  2. bent uitgewoed
  3. is uitgewoed
  4. zijn uitgewoed
  5. zijn uitgewoed
  6. zijn uitgewoed
diversen
  1. woed uit!
  2. woedt uit!
  3. uitgewoed
  4. uitwoedend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Übersetzung Matrix für uitwoeden:

VerbVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
brista ut uitrazen; uitwoeden
lugna ned luwen; tot bedaren komen; uitwoeden; verflauwen; wegsterven pacificeren