Übersicht
Niederländisch nach Schwedisch:   mehr Daten
  1. touperen:


Niederländisch

Detailübersetzungen für touperen (Niederländisch) ins Schwedisch

touperen:

touperen Verb (toupeer, toupeert, toupeerde, toupeerden, getoupeerd)

  1. touperen
    topera
    • topera Verb (toperar, toperade, toperat)

Konjugationen für touperen:

o.t.t.
  1. toupeer
  2. toupeert
  3. toupeert
  4. touperen
  5. touperen
  6. touperen
o.v.t.
  1. toupeerde
  2. toupeerde
  3. toupeerde
  4. toupeerden
  5. toupeerden
  6. toupeerden
v.t.t.
  1. heb getoupeerd
  2. hebt getoupeerd
  3. heeft getoupeerd
  4. hebben getoupeerd
  5. hebben getoupeerd
  6. hebben getoupeerd
v.v.t.
  1. had getoupeerd
  2. had getoupeerd
  3. had getoupeerd
  4. hadden getoupeerd
  5. hadden getoupeerd
  6. hadden getoupeerd
o.t.t.t.
  1. zal touperen
  2. zult touperen
  3. zal touperen
  4. zullen touperen
  5. zullen touperen
  6. zullen touperen
o.v.t.t.
  1. zou touperen
  2. zou touperen
  3. zou touperen
  4. zouden touperen
  5. zouden touperen
  6. zouden touperen
en verder
  1. ben getoupeerd
  2. bent getoupeerd
  3. is getoupeerd
  4. zijn getoupeerd
  5. zijn getoupeerd
  6. zijn getoupeerd
diversen
  1. toupeer!
  2. toupeert!
  3. getoupeerd
  4. touperend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Übersetzung Matrix für touperen:

VerbVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
topera touperen

Computerübersetzung von Drittern: