Übersicht
Niederländisch nach Schwedisch:   mehr Daten
  1. toneelspelen:
  2. toneelspel:


Niederländisch

Detailübersetzungen für toneelspelen (Niederländisch) ins Schwedisch

toneelspelen:

toneelspelen Verb (speel toneel, speelt toneel, speelde toneel, speelden toneel, toneelgespeeld)

  1. toneelspelen (doen alsof; spelen; zich aanstellen)
    föregiva; låtsa
    • föregiva Verb (föregiver, föregav, föregivit)
    • låtsa Verb (låtsar, låtsade, låtsat)
  2. toneelspelen (acteren)
    uppträda; spela teater
    • uppträda Verb (uppträder, uppträdde, uppträtt)
    • spela teater Verb (spelar teater, spelade teater, spelat teater)
  3. toneelspelen (een rol vertolken; acteren)
    spela rollen som; personifiera
    • spela rollen som Verb (spelar rollen som, spelade rollen som, spelat rollen som)
    • personifiera Verb (personifierar, personifierade, personifierat)
  4. toneelspelen (komedie spelen; acteren; zich aanstellen)
    spela en roll
    • spela en roll Verb (spelar en roll, spelade en roll, spelat en roll)

Konjugationen für toneelspelen:

o.t.t.
  1. speel toneel
  2. speelt toneel
  3. speelt toneel
  4. spelen toneel
  5. spelen toneel
  6. spelen toneel
o.v.t.
  1. speelde toneel
  2. speelde toneel
  3. speelde toneel
  4. speelden toneel
  5. speelden toneel
  6. speelden toneel
v.t.t.
  1. heb toneelgespeeld
  2. hebt toneelgespeeld
  3. heeft toneelgespeeld
  4. hebben toneelgespeeld
  5. hebben toneelgespeeld
  6. hebben toneelgespeeld
v.v.t.
  1. had toneelgespeeld
  2. had toneelgespeeld
  3. had toneelgespeeld
  4. hadden toneelgespeeld
  5. hadden toneelgespeeld
  6. hadden toneelgespeeld
o.t.t.t.
  1. zal toneelspelen
  2. zult toneelspelen
  3. zal toneelspelen
  4. zullen toneelspelen
  5. zullen toneelspelen
  6. zullen toneelspelen
o.v.t.t.
  1. zou toneelspelen
  2. zou toneelspelen
  3. zou toneelspelen
  4. zouden toneelspelen
  5. zouden toneelspelen
  6. zouden toneelspelen
en verder
  1. ben toneelgespeeld
  2. bent toneelgespeeld
  3. is toneelgespeeld
  4. zijn toneelgespeeld
  5. zijn toneelgespeeld
  6. zijn toneelgespeeld
diversen
  1. speel toneel!
  2. speelt toneel!
  3. toneelgespeeld
  4. toneelspelend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Übersetzung Matrix für toneelspelen:

VerbVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
föregiva doen alsof; spelen; toneelspelen; zich aanstellen huichelen
låtsa doen alsof; spelen; toneelspelen; zich aanstellen omdoen
personifiera acteren; een rol vertolken; toneelspelen belichamen; personificeren; personifiëren; uitbeelden; verbeelden; verpersonificeren; verpersoonlijken; vertolken
spela en roll acteren; komedie spelen; toneelspelen; zich aanstellen
spela rollen som acteren; een rol vertolken; toneelspelen
spela teater acteren; toneelspelen
uppträda acteren; toneelspelen gebeuren; opgevoerd worden; optreden; passeren; performen; plaats hebben; plaatsvinden; spelen; voordoen; voorvallen

Verwandte Wörter für "toneelspelen":


toneelspel:

toneelspel [het ~] Nomen

  1. het toneelspel (gemanierdheid)
    manér; förkonstling

Übersetzung Matrix für toneelspel:

NounVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
förkonstling gemanierdheid; toneelspel
manér gemanierdheid; toneelspel

Verwandte Wörter für "toneelspel":