Übersicht
Niederländisch nach Schwedisch:   mehr Daten
  1. tolereren:
  2. Wiktionary:


Niederländisch

Detailübersetzungen für tolereren (Niederländisch) ins Schwedisch

tolereren:

tolereren Verb (tolereer, tolereert, tolereerde, tolereerden, getolereerd)

  1. tolereren (gedogen; dulden)
    tolerera
    • tolerera Verb (tolererar, tolererade, tolererat)

Konjugationen für tolereren:

o.t.t.
  1. tolereer
  2. tolereert
  3. tolereert
  4. tolereren
  5. tolereren
  6. tolereren
o.v.t.
  1. tolereerde
  2. tolereerde
  3. tolereerde
  4. tolereerden
  5. tolereerden
  6. tolereerden
v.t.t.
  1. heb getolereerd
  2. hebt getolereerd
  3. heeft getolereerd
  4. hebben getolereerd
  5. hebben getolereerd
  6. hebben getolereerd
v.v.t.
  1. had getolereerd
  2. had getolereerd
  3. had getolereerd
  4. hadden getolereerd
  5. hadden getolereerd
  6. hadden getolereerd
o.t.t.t.
  1. zal tolereren
  2. zult tolereren
  3. zal tolereren
  4. zullen tolereren
  5. zullen tolereren
  6. zullen tolereren
o.v.t.t.
  1. zou tolereren
  2. zou tolereren
  3. zou tolereren
  4. zouden tolereren
  5. zouden tolereren
  6. zouden tolereren
en verder
  1. ben getolereerd
  2. bent getolereerd
  3. is getolereerd
  4. zijn getolereerd
  5. zijn getolereerd
  6. zijn getolereerd
diversen
  1. tolereer!
  2. tolereert!
  3. getolereerd
  4. tolererend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Übersetzung Matrix für tolereren:

VerbVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
tolerera dulden; gedogen; tolereren

Wiktionary Übersetzungen für tolereren:


Cross Translation:
FromToVia
tolereren tolerera tolerate — to allow without interference
tolereren tåla; tolerera tolérersupporter.