Übersicht
Niederländisch nach Schwedisch:   mehr Daten
  1. stofferen:
  2. stoffer:
  3. Wiktionary:


Niederländisch

Detailübersetzungen für stofferen (Niederländisch) ins Schwedisch

stofferen:

stofferen Verb (stoffeer, stoffeert, stoffeerde, stoffeerden, gestoffeeerd)

  1. stofferen (van bekleding voorzien; bekleden; overtrekken)
    klä; täcka; isolera; hölja; bekläda
    • klä Verb (klär, klädde, klätt)
    • täcka Verb (täcker, täckte, täckt)
    • isolera Verb (isolerar, isolerade, isolerat)
    • hölja Verb (höljar, höljade, höljat)
    • bekläda Verb (beklär, beklädde, beklätt)

Konjugationen für stofferen:

o.t.t.
  1. stoffeer
  2. stoffeert
  3. stoffeert
  4. stofferen
  5. stofferen
  6. stofferen
o.v.t.
  1. stoffeerde
  2. stoffeerde
  3. stoffeerde
  4. stoffeerden
  5. stoffeerden
  6. stoffeerden
v.t.t.
  1. heb gestoffeeerd
  2. hebt gestoffeeerd
  3. heeft gestoffeeerd
  4. hebben gestoffeeerd
  5. hebben gestoffeeerd
  6. hebben gestoffeeerd
v.v.t.
  1. had gestoffeeerd
  2. had gestoffeeerd
  3. had gestoffeeerd
  4. hadden gestoffeeerd
  5. hadden gestoffeeerd
  6. hadden gestoffeeerd
o.t.t.t.
  1. zal stofferen
  2. zult stofferen
  3. zal stofferen
  4. zullen stofferen
  5. zullen stofferen
  6. zullen stofferen
o.v.t.t.
  1. zou stofferen
  2. zou stofferen
  3. zou stofferen
  4. zouden stofferen
  5. zouden stofferen
  6. zouden stofferen
en verder
  1. ben gestoffeeerd
  2. bent gestoffeeerd
  3. is gestoffeeerd
  4. zijn gestoffeeerd
  5. zijn gestoffeeerd
  6. zijn gestoffeeerd
diversen
  1. stoffeer!
  2. stoffeert!
  3. gestoffeeerd
  4. stofferend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Übersetzung Matrix für stofferen:

VerbVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
bekläda bekleden; overtrekken; stofferen; van bekleding voorzien beleggen; bestraten; investeren; plaveien
hölja bekleden; overtrekken; stofferen; van bekleding voorzien
isolera bekleden; overtrekken; stofferen; van bekleding voorzien afdichten; afscheiden; afsplitsen; afzijdig stellen; afzonderen; dichten; isoleren; koudebestendig maken
klä bekleden; overtrekken; stofferen; van bekleding voorzien aangenaam aandoen; bevallen; opdirken; opdoffen; optutten; plezieren; uitdossen
täcka bekleden; overtrekken; stofferen; van bekleding voorzien afdekken; afschermen; afschutten; beschermen; beschutten; bestraten; dekken; indekken; kaften; overdekken; overkappen; overwelven; plaveien
OtherVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
klä bedekken; met iets bestrijken
täcka bedekken; met iets bestrijken
ModifierVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
täcka overdekt

Verwandte Wörter für "stofferen":


stofferen form of stoffer:

stoffer [de ~ (m)] Nomen

  1. de stoffer (veger)
    borste

Übersetzung Matrix für stoffer:

NounVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
borste stoffer; veger borstel; haarborstel; sleepcontact

Verwandte Wörter für "stoffer":


Wiktionary Übersetzungen für stoffer:


Cross Translation:
FromToVia
stoffer handborste; handdammborste Handfegernorddeutsch: kleiner Besen mit kurzem, seitlich angesetzten Stiel