Übersicht
Niederländisch nach Schwedisch:   mehr Daten
  1. rijgen:
  2. Wiktionary:


Niederländisch

Detailübersetzungen für rijgen (Niederländisch) ins Schwedisch

rijgen:

rijgen Verb (rijg, rijgt, reeg, regen, geregen)

  1. rijgen (aaneenrijgen)
    stagvända; ändra kurs
    • stagvända Verb (stagvänder, stagvände, stagvänt)
    • ändra kurs Verb (ändrar kurs, ändrade kurs, ändrat kurs)
  2. rijgen (dichtrijgen; dichtsnoeren)
    svänga runt
    • svänga runt Verb (svänger runt, svängde runt, svängt runt)

Konjugationen für rijgen:

o.t.t.
  1. rijg
  2. rijgt
  3. rijgt
  4. rijgen
  5. rijgen
  6. rijgen
o.v.t.
  1. reeg
  2. reeg
  3. reeg
  4. regen
  5. regen
  6. regen
v.t.t.
  1. heb geregen
  2. hebt geregen
  3. heeft geregen
  4. hebben geregen
  5. hebben geregen
  6. hebben geregen
v.v.t.
  1. had geregen
  2. had geregen
  3. had geregen
  4. hadden geregen
  5. hadden geregen
  6. hadden geregen
o.t.t.t.
  1. zal rijgen
  2. zult rijgen
  3. zal rijgen
  4. zullen rijgen
  5. zullen rijgen
  6. zullen rijgen
o.v.t.t.
  1. zou rijgen
  2. zou rijgen
  3. zou rijgen
  4. zouden rijgen
  5. zouden rijgen
  6. zouden rijgen
en verder
  1. ben geregen
  2. bent geregen
  3. is geregen
  4. zijn geregen
  5. zijn geregen
  6. zijn geregen
diversen
  1. rijg!
  2. rijgt!
  3. geregen
  4. rijgend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Übersetzung Matrix für rijgen:

VerbVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
stagvända aaneenrijgen; rijgen opkruisen; oplaveren
svänga runt dichtrijgen; dichtsnoeren; rijgen draaien; kolken; omzwaaien; omzwenken; ronddraaien
ändra kurs aaneenrijgen; rijgen overstag gaan

Wiktionary Übersetzungen für rijgen:

rijgen
verb
  1. met een naald een draad ergens doorvoeren

Cross Translation:
FromToVia
rijgen trä in; trä på; trä upp fädeln — einen Faden oder eine Schnur durch eine kleine Öffnung stecken
rijgen trä upp fädeln — Elemente in eine Reihe ordnen

Verwandte Übersetzungen für rijgen