Übersicht
Niederländisch nach Schwedisch:   mehr Daten
  1. rangordenen:


Niederländisch

Detailübersetzungen für rangordenen (Niederländisch) ins Schwedisch

rangordenen:

rangordenen Verb (rangorden, rangordent, rangordende, rangordenden, gerangordend)

  1. rangordenen (rangschikken)
    ordna; indela
    • ordna Verb (ordnar, ordnade, ordnat)
    • indela Verb (indelar, indelade, indelat)

Konjugationen für rangordenen:

o.t.t.
  1. rangorden
  2. rangordent
  3. rangordent
  4. rangordenen
  5. rangordenen
  6. rangordenen
o.v.t.
  1. rangordende
  2. rangordende
  3. rangordende
  4. rangordenden
  5. rangordenden
  6. rangordenden
v.t.t.
  1. heb gerangordend
  2. hebt gerangordend
  3. heeft gerangordend
  4. hebben gerangordend
  5. hebben gerangordend
  6. hebben gerangordend
v.v.t.
  1. had gerangordend
  2. had gerangordend
  3. had gerangordend
  4. hadden gerangordend
  5. hadden gerangordend
  6. hadden gerangordend
o.t.t.t.
  1. zal rangordenen
  2. zult rangordenen
  3. zal rangordenen
  4. zullen rangordenen
  5. zullen rangordenen
  6. zullen rangordenen
o.v.t.t.
  1. zou rangordenen
  2. zou rangordenen
  3. zou rangordenen
  4. zouden rangordenen
  5. zouden rangordenen
  6. zouden rangordenen
diversen
  1. rangorden!
  2. rangordent!
  3. gerangordend
  4. rangordenend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Übersetzung Matrix für rangordenen:

VerbVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
indela rangordenen; rangschikken
ordna rangordenen; rangschikken afspreken; archiveren; arrangeren; bedisselen; bevelen; bewaren; classificeren; dicteren; gebieden; gelasten; iets op touw zetten; iets regelen; in het gelid stellen; inrichten; installeren; op orde brengen; opbergen; opslaan; ordenen; rangeren; rangschikken; rechtmaken; regelen; reglementeren; scharen; schiften; schikken; sorteren; uitzoeken; voorschrijven