Übersicht
Niederländisch nach Schwedisch:   mehr Daten
  1. overtreffen:
  2. Wiktionary:


Niederländisch

Detailübersetzungen für overtreffen (Niederländisch) ins Schwedisch

overtreffen:

overtreffen Verb (overtref, overtreft, overtrof, overtroffen, overtroffen)

  1. overtreffen
    överskrida; överstiga; överskjuta
    • överskrida Verb (överskrider, överskred, överskridit)
    • överstiga Verb (överstigar, överstigade, överstigat)
    • överskjuta Verb (överskjuter, överskjöt, överskjutit)
  2. overtreffen (voorbijstreven)
    överstiga; överskrida; överträffa
    • överstiga Verb (överstigar, överstigade, överstigat)
    • överskrida Verb (överskrider, överskred, överskridit)
    • överträffa Verb (överträffar, överträffade, överträffat)
  3. overtreffen (uitblinken; onderscheiden; excelleren; )
    blinka; överglänsa; lysa starkare än
    • blinka Verb (blinker, blinkte, blinkt)
    • överglänsa Verb (överglänsar, överglänsade, överglänsat)
    • lysa starkare än Verb (lyser starkare än, lyste starkare än, lyst starkare än)

Konjugationen für overtreffen:

o.t.t.
  1. overtref
  2. overtreft
  3. overtreft
  4. overtreffen
  5. overtreffen
  6. overtreffen
o.v.t.
  1. overtrof
  2. overtrof
  3. overtrof
  4. overtroffen
  5. overtroffen
  6. overtroffen
v.t.t.
  1. heb overtroffen
  2. hebt overtroffen
  3. heeft overtroffen
  4. hebben overtroffen
  5. hebben overtroffen
  6. hebben overtroffen
v.v.t.
  1. had overtroffen
  2. had overtroffen
  3. had overtroffen
  4. hadden overtroffen
  5. hadden overtroffen
  6. hadden overtroffen
o.t.t.t.
  1. zal overtreffen
  2. zult overtreffen
  3. zal overtreffen
  4. zullen overtreffen
  5. zullen overtreffen
  6. zullen overtreffen
o.v.t.t.
  1. zou overtreffen
  2. zou overtreffen
  3. zou overtreffen
  4. zouden overtreffen
  5. zouden overtreffen
  6. zouden overtreffen
en verder
  1. ben overtroffen
  2. bent overtroffen
  3. is overtroffen
  4. zijn overtroffen
  5. zijn overtroffen
  6. zijn overtroffen
diversen
  1. overtref!
  2. overtreft!
  3. overtroffen
  4. overtreffend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

overtreffen [znw.] Nomen

  1. overtreffen

Übersetzung Matrix für overtreffen:

NounVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
blinka getintel; knipoogje; tinteling
gå över overtreffen overlopen; oversteken
VerbVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
blinka excelleren; onderscheiden; overtreffen; schitteren; uitblinken; uitblinken boven; uitmunten; uitsteken flonkeren; knipogen; knipperen; met oogleden op en neer gaan
gå över dwars oversteken; overgaan; overheen gaan; overschrijden
lysa starkare än excelleren; onderscheiden; overtreffen; schitteren; uitblinken; uitblinken boven; uitmunten; uitsteken
överglänsa excelleren; onderscheiden; overtreffen; schitteren; uitblinken; uitblinken boven; uitmunten; uitsteken boven staan
överskjuta overtreffen
överskrida overtreffen; voorbijstreven
överstiga overtreffen; voorbijstreven overstijgen
överträffa overtreffen; voorbijstreven overvleugelen

Wiktionary Übersetzungen für overtreffen:


Cross Translation:
FromToVia
overtreffen överskugga eclipse — To overshadow
overtreffen överskrida surpass — to exceed
overtreffen överstiga; överträffa dominercommander souverainement, avoir une puissance absolue.
overtreffen besegra; överstiga; överträffa surmontermonter au-dessus.
overtreffen överträffa surpasser — Dépasser les attentes (1):