Übersicht
Niederländisch nach Schwedisch:   mehr Daten
  1. overleven:
  2. Wiktionary:


Niederländisch

Detailübersetzungen für overleven (Niederländisch) ins Schwedisch

overleven:

overleven Verb (overleef, overleeft, overleefde, overleefden, overleefd)

  1. overleven (in leven blijven)
    överleva
    • överleva Verb (överlever, överlevde, överlevt)

Konjugationen für overleven:

o.t.t.
  1. overleef
  2. overleeft
  3. overleeft
  4. overleven
  5. overleven
  6. overleven
o.v.t.
  1. overleefde
  2. overleefde
  3. overleefde
  4. overleefden
  5. overleefden
  6. overleefden
v.t.t.
  1. heb overleefd
  2. hebt overleefd
  3. heeft overleefd
  4. hebben overleefd
  5. hebben overleefd
  6. hebben overleefd
v.v.t.
  1. had overleefd
  2. had overleefd
  3. had overleefd
  4. hadden overleefd
  5. hadden overleefd
  6. hadden overleefd
o.t.t.t.
  1. zal overleven
  2. zult overleven
  3. zal overleven
  4. zullen overleven
  5. zullen overleven
  6. zullen overleven
o.v.t.t.
  1. zou overleven
  2. zou overleven
  3. zou overleven
  4. zouden overleven
  5. zouden overleven
  6. zouden overleven
diversen
  1. overleef!
  2. overleeft!
  3. overleefd
  4. overlevend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Übersetzung Matrix für overleven:

NounVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
kontinuerad bestående overleven; voortbestaan; voortleven
överlevande overleven; voortbestaan; voortleven overlevende
VerbVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
överleva in leven blijven; overleven

Wiktionary Übersetzungen für overleven:


Cross Translation:
FromToVia
overleven klara sig get along — survive; to do well enough
overleven leva live — survive, persevere
overleven överleva survive — person: continue to live
overleven överleva survivre — Ne pas mourir lors d’un évènement qui aurait pu être mortel.