Übersicht
Niederländisch nach Schwedisch:   mehr Daten
  1. opbreken:
  2. Wiktionary:


Niederländisch

Detailübersetzungen für opbreken (Niederländisch) ins Schwedisch

opbreken:

opbreken [znw.] Nomen

  1. opbreken

opbreken Verb (breek op, breekt op, brak op, braken op, opgebroken)

  1. opbreken (weggaan; gaan; vertrekken; heengaan; opstappen)
    bryta upp; gå bort; lämna; avresa
    • bryta upp Verb (bryter upp, bröt upp, brutit upp)
    • gå bort Verb (går bort, gick bort, gått bort)
    • lämna Verb (lämnar, lämnade, lämnat)
    • avresa Verb (avreser, avreste, avrest)
  2. opbreken (zuur opbreken)
    lida av hjärtbränna

Konjugationen für opbreken:

o.t.t.
  1. breek op
  2. breekt op
  3. breekt op
  4. breken op
  5. breken op
  6. breken op
o.v.t.
  1. brak op
  2. brak op
  3. brak op
  4. braken op
  5. braken op
  6. braken op
v.t.t.
  1. heb opgebroken
  2. hebt opgebroken
  3. heeft opgebroken
  4. hebben opgebroken
  5. hebben opgebroken
  6. hebben opgebroken
v.v.t.
  1. had opgebroken
  2. had opgebroken
  3. had opgebroken
  4. hadden opgebroken
  5. hadden opgebroken
  6. hadden opgebroken
o.t.t.t.
  1. zal opbreken
  2. zult opbreken
  3. zal opbreken
  4. zullen opbreken
  5. zullen opbreken
  6. zullen opbreken
o.v.t.t.
  1. zou opbreken
  2. zou opbreken
  3. zou opbreken
  4. zouden opbreken
  5. zouden opbreken
  6. zouden opbreken
en verder
  1. is opgebroken
  2. zijn opgebroken
diversen
  1. breek op!
  2. breekt op!
  3. opgebroken
  4. opbrekend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Übersetzung Matrix für opbreken:

NounVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
avresa afreis; vertrek
bryta upp opbreken
lämna heengaan; vertrekken; weggaan
riva upp opbreken aanslingeren; aanzwengelen
VerbVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
avresa gaan; heengaan; opbreken; opstappen; vertrekken; weggaan afreizen; afsteken; afvaren; heengaan; verdwijnen; verlaten; wegreizen; wegtrekken; wegvaren
bryta upp gaan; heengaan; opbreken; opstappen; vertrekken; weggaan afronden; completeren; kraken; laatste gedeelte afmaken; losbreken; openbreken; opensperren; scheiden; uit elkaar gaan; uiteengaan; van elkaar gaan
gå bort gaan; heengaan; opbreken; opstappen; vertrekken; weggaan bezwijken; doodgaan; heengaan; inslapen; omkomen; ontslapen; overlijden; sneuvelen; sterven; vallen; verscheiden; wegvallen
lida av hjärtbränna opbreken; zuur opbreken
lämna gaan; heengaan; opbreken; opstappen; vertrekken; weggaan aanleveren; afbreken; afleveren; afstand doen; afzien; bezorgen; brengen; eraf gaan; leveren; overhandigen; toeleveren; zich verwijderen
riva upp bijeenharken; losscheuren; openrijten; openscheuren; oprakelen; rijten; ter sprake brengen; wegbreken

Wiktionary Übersetzungen für opbreken:


Cross Translation:
FromToVia
opbreken anhålla; arrestera; häkta arrêter — À trier
opbreken fullborda; ända terminerborner, limiter.

Verwandte Übersetzungen für opbreken