Übersicht
Niederländisch
Detailübersetzungen für omhooggaand (Niederländisch) ins Schwedisch
omhooggaand:
Übersetzung Matrix für omhooggaand:
Modifier | Verwandte Übersetzungen | Weitere Übersetzungen |
stigande | klimmend; omhooggaand; oplopend; rijzend; stijgend; toenemend; verheffend | bovenwaarts; oprijzend; opstijgend; stijgend |
uppgående | klimmend; omhooggaand; oplopend; rijzend; stijgend; toenemend; verheffend |
omhooggaan:
-
omhooggaan (naar boven gaan)
-
omhooggaan (toenemen; groeien; stijgen; vermeerderen; groter worden; aanwinnen; aangroeien; aanzwellen; opzetten; aanwassen; gedijen; de hoogte ingaan)
Konjugationen für omhooggaan:
o.t.t.
- ga omhoog
- gaat omhoog
- gaat omhoog
- gaan omhoog
- gaan omhoog
- gaan omhoog
o.v.t.
- ging omhoog
- ging oomhoog
- ging omhoog
- gingen omhoog
- gingen omhoog
- gingen omhoog
v.t.t.
- ben omhooggegaan
- bent omhooggegaan
- is omhooggegaan
- zijn omhooggegaan
- zijn omhooggegaan
- zijn omhooggegaan
v.v.t.
- was omhooggegaan
- was omhooggegaan
- was omhooggegaan
- waren omhooggegaan
- waren omhooggegaan
- waren omhooggegaan
o.t.t.t.
- zal omhooggaan
- zult omhooggaan
- zal omhooggaan
- zullen omhooggaan
- zullen omhooggaan
- zullen omhooggaan
o.v.t.t.
- zou omhooggaan
- zou omhooggaan
- zou omhooggaan
- zouden omhooggaan
- zouden omhooggaan
- zouden omhooggaan
diversen
- ga omhoog!
- gaat omhoog!
- omhooggegaan
- omhooggaand
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Übersetzung Matrix für omhooggaan:
Verb | Verwandte Übersetzungen | Weitere Übersetzungen |
gå upp | naar boven gaan; omhooggaan | aanwassen; klieven; klimmen; kloven; naar boven stappen; omhoog komen; omhoog rijzen; omhoogklimmen; omhooglopen; omhoogstijgen; openhakken; openvliegen; rijzen; splijten; splitsen; stijgen; uiteensplijten |
tillta | aangroeien; aanwassen; aanwinnen; aanzwellen; de hoogte ingaan; gedijen; groeien; groter worden; omhooggaan; opzetten; stijgen; toenemen; vermeerderen | aangroeien; volgroeien; volwassen worden; zich vermeerderen |
öka | aangroeien; aanwassen; aanwinnen; aanzwellen; de hoogte ingaan; gedijen; groeien; groter worden; omhooggaan; opzetten; stijgen; toenemen; vermeerderen | aangroeien; bijdoen; bijsluiten; bijvoegen; erbij voegen; escaleren; gaan staan; omdoen; omhoogkomen; opstaan; toevoegen; uit de hand lopen; verheffen; volgroeien; volwassen worden; zich vermeerderen |