Übersicht
Niederländisch nach Schwedisch:   mehr Daten
  1. monteren:
  2. Wiktionary:


Niederländisch

Detailübersetzungen für monteren (Niederländisch) ins Schwedisch

monteren:

monteren Verb (monteer, monteert, monteerde, monteerden, gemonteerd)

  1. monteren (assembleren; in elkaar zetten)
    samlas; sammankalla
    • samlas Verb (samlas, samlades)
    • sammankalla Verb (samnakallar, samnakallade, sammankallat)

Konjugationen für monteren:

o.t.t.
  1. monteer
  2. monteert
  3. monteert
  4. monteren
  5. monteren
  6. monteren
o.v.t.
  1. monteerde
  2. monteerde
  3. monteerde
  4. monteerden
  5. monteerden
  6. monteerden
v.t.t.
  1. heb gemonteerd
  2. hebt gemonteerd
  3. heeft gemonteerd
  4. hebben gemonteerd
  5. hebben gemonteerd
  6. hebben gemonteerd
v.v.t.
  1. had gemonteerd
  2. had gemonteerd
  3. had gemonteerd
  4. hadden gemonteerd
  5. hadden gemonteerd
  6. hadden gemonteerd
o.t.t.t.
  1. zal monteren
  2. zult monteren
  3. zal monteren
  4. zullen monteren
  5. zullen monteren
  6. zullen monteren
o.v.t.t.
  1. zou monteren
  2. zou monteren
  3. zou monteren
  4. zouden monteren
  5. zouden monteren
  6. zouden monteren
diversen
  1. monteer!
  2. monteert!
  3. gemonteerd
  4. monterend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Übersetzung Matrix für monteren:

VerbVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
samlas assembleren; in elkaar zetten; monteren afspreken; bij elkaar komen; bijeen krijgen; bijeenkomen; elkaar ontmoeten; elkaar zien; samenkomen; samenstromen; treffen; verzamelen
sammankalla assembleren; in elkaar zetten; monteren samenscholen

Wiktionary Übersetzungen für monteren:


Cross Translation:
FromToVia
monteren montera mount — attach an object
monteren montera monter — Se déplacer vers le haut, se transporter dans un lieu plus élevé, s’élever, gravir, grimper.

Verwandte Übersetzungen für monteren