Übersicht
Niederländisch nach Schwedisch:   mehr Daten
  1. meesleuren:


Niederländisch

Detailübersetzungen für meesleuren (Niederländisch) ins Schwedisch

meesleuren:

meesleuren Verb (sleur mee, sleurt mee, sleurde mee, sleurden mee, meegesleurd)

  1. meesleuren (meetronen; meeslepen; meetrekken)
    bära med sig; släpa med
    • bära med sig Verb (bär med sig, bar med sig, burit med sig)
    • släpa med Verb (släper med, släpte med, släpt med)

Konjugationen für meesleuren:

o.t.t.
  1. sleur mee
  2. sleurt mee
  3. sleurt mee
  4. sleuren mee
  5. sleuren mee
  6. sleuren mee
o.v.t.
  1. sleurde mee
  2. sleurde mee
  3. sleurde mee
  4. sleurden mee
  5. sleurden mee
  6. sleurden mee
v.t.t.
  1. heb meegesleurd
  2. hebt meegesleurd
  3. heeft meegesleurd
  4. hebben meegesleurd
  5. hebben meegesleurd
  6. hebben meegesleurd
v.v.t.
  1. had meegesleurd
  2. had meegesleurd
  3. had meegesleurd
  4. hadden meegesleurd
  5. hadden meegesleurd
  6. hadden meegesleurd
o.t.t.t.
  1. zal meesleuren
  2. zult meesleuren
  3. zal meesleuren
  4. zullen meesleuren
  5. zullen meesleuren
  6. zullen meesleuren
o.v.t.t.
  1. zou meesleuren
  2. zou meesleuren
  3. zou meesleuren
  4. zouden meesleuren
  5. zouden meesleuren
  6. zouden meesleuren
en verder
  1. ben meegesleurd
  2. bent meegesleurd
  3. is meegesleurd
  4. zijn meegesleurd
  5. zijn meegesleurd
  6. zijn meegesleurd
diversen
  1. sleur mee!
  2. sleurt mee!
  3. meegesleurd
  4. meesleurend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Übersetzung Matrix für meesleuren:

VerbVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
bära med sig meeslepen; meesleuren; meetrekken; meetronen
släpa med meeslepen; meesleuren; meetrekken; meetronen