Übersicht
Niederländisch nach Schwedisch:   mehr Daten
  1. kwijtschelden:
  2. Wiktionary:


Niederländisch

Detailübersetzungen für kwijtschelden (Niederländisch) ins Schwedisch

kwijtschelden:

kwijtschelden Verb (scheld kwijt, scheldt kwijt, schold kwijt, scholden kwijt, kwijtgescholden)

  1. kwijtschelden
    förlåta
    • förlåta Verb (förlåtar, förlåtade, förlåtat)

Konjugationen für kwijtschelden:

o.t.t.
  1. scheld kwijt
  2. scheldt kwijt
  3. scheldt kwijt
  4. schelden kwijt
  5. schelden kwijt
  6. schelden kwijt
o.v.t.
  1. schold kwijt
  2. schold kwijt
  3. schold kwijt
  4. scholden kwijt
  5. scholden kwijt
  6. scholden kwijt
v.t.t.
  1. heb kwijtgescholden
  2. hebt kwijtgescholden
  3. heeft kwijtgescholden
  4. hebben kwijtgescholden
  5. hebben kwijtgescholden
  6. hebben kwijtgescholden
v.v.t.
  1. had kwijtgescholden
  2. had kwijtgescholden
  3. had kwijtgescholden
  4. hadden kwijtgescholden
  5. hadden kwijtgescholden
  6. hadden kwijtgescholden
o.t.t.t.
  1. zal kwijtschelden
  2. zult kwijtschelden
  3. zal kwijtschelden
  4. zullen kwijtschelden
  5. zullen kwijtschelden
  6. zullen kwijtschelden
o.v.t.t.
  1. zou kwijtschelden
  2. zou kwijtschelden
  3. zou kwijtschelden
  4. zouden kwijtschelden
  5. zouden kwijtschelden
  6. zouden kwijtschelden
diversen
  1. scheld kwijt!
  2. scheldt kwijt!
  3. kwijtgescholden
  4. kwijtscheldend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Übersetzung Matrix für kwijtschelden:

VerbVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
förlåta kwijtschelden excuseren; excuses aanbieden; oogluikend toelaten; oogluikend toestaan; vergeven; vergiffenis schenken; verontschuldigen; verschonen

Wiktionary Übersetzungen für kwijtschelden:


Cross Translation:
FromToVia
kwijtschelden frikalla; frita; lösa; fritaga absolve — set free
kwijtschelden befria; betala; infria; frikänna acquitterrendre quitte, libérer des dettes. Il se dit en parlant des personne et des choses.