Übersicht
Niederländisch nach Schwedisch:   mehr Daten
  1. bijspijkeren:


Niederländisch

Detailübersetzungen für bijspijkeren (Niederländisch) ins Schwedisch

bijspijkeren:

bijspijkeren Verb (spijker bij, spijkert bij, spijkerde bij, spijkerden bij, bijgespijkerd)

  1. bijspijkeren (goedmaken; inhalen)
    gottgöra; rätta till
    • gottgöra Verb (gottgör, gottgjorde, gottgjort)
    • rätta till Verb (rättar till, rättade till, rättat till)

Konjugationen für bijspijkeren:

o.t.t.
  1. spijker bij
  2. spijkert bij
  3. spijkert bij
  4. spijkeren bij
  5. spijkeren bij
  6. spijkeren bij
o.v.t.
  1. spijkerde bij
  2. spijkerde bij
  3. spijkerde bij
  4. spijkerden bij
  5. spijkerden bij
  6. spijkerden bij
v.t.t.
  1. heb bijgespijkerd
  2. hebt bijgespijkerd
  3. heeft bijgespijkerd
  4. hebben bijgespijkerd
  5. hebben bijgespijkerd
  6. hebben bijgespijkerd
v.v.t.
  1. had bijgespijkerd
  2. had bijgespijkerd
  3. had bijgespijkerd
  4. hadden bijgespijkerd
  5. hadden bijgespijkerd
  6. hadden bijgespijkerd
o.t.t.t.
  1. zal bijspijkeren
  2. zult bijspijkeren
  3. zal bijspijkeren
  4. zullen bijspijkeren
  5. zullen bijspijkeren
  6. zullen bijspijkeren
o.v.t.t.
  1. zou bijspijkeren
  2. zou bijspijkeren
  3. zou bijspijkeren
  4. zouden bijspijkeren
  5. zouden bijspijkeren
  6. zouden bijspijkeren
diversen
  1. spijker bij!
  2. spijkert bij!
  3. bijgespijkerd
  4. bijspijkerend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Übersetzung Matrix für bijspijkeren:

VerbVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
gottgöra bijspijkeren; goedmaken; inhalen afkopen; herstellen; in orde brengen; in orde maken; schadeloosstellen; terugbetalen; vergoeden
rätta till bijspijkeren; goedmaken; inhalen ding rechtzetten; recht maken; rechtzetten; rectificeren