Übersicht
Niederländisch nach Schwedisch:   mehr Daten
  1. bespelen:
  2. Wiktionary:


Niederländisch

Detailübersetzungen für bespelen (Niederländisch) ins Schwedisch

bespelen:

bespelen Verb (bespeel, bespeelt, bespeelde, bespeelden, bespeeld)

  1. bespelen
    spela
    • spela Verb (spelar, spelade, spelat)

Konjugationen für bespelen:

o.t.t.
  1. bespeel
  2. bespeelt
  3. bespeelt
  4. bespelen
  5. bespelen
  6. bespelen
o.v.t.
  1. bespeelde
  2. bespeelde
  3. bespeelde
  4. bespeelden
  5. bespeelden
  6. bespeelden
v.t.t.
  1. heb bespeeld
  2. hebt bespeeld
  3. heeft bespeeld
  4. hebben bespeeld
  5. hebben bespeeld
  6. hebben bespeeld
v.v.t.
  1. had bespeeld
  2. had bespeeld
  3. had bespeeld
  4. hadden bespeeld
  5. hadden bespeeld
  6. hadden bespeeld
o.t.t.t.
  1. zal bespelen
  2. zult bespelen
  3. zal bespelen
  4. zullen bespelen
  5. zullen bespelen
  6. zullen bespelen
o.v.t.t.
  1. zou bespelen
  2. zou bespelen
  3. zou bespelen
  4. zouden bespelen
  5. zouden bespelen
  6. zouden bespelen
diversen
  1. bespeel!
  2. bespeelt!
  3. bespeeld
  4. bespelend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Übersetzung Matrix für bespelen:

VerbVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
spela bespelen

Wiktionary Übersetzungen für bespelen:


Cross Translation:
FromToVia
bespelen spela play — produce music using a musical instrument (transitive sense), affecting a noun