Übersicht


Niederländisch

Detailübersetzungen für beneveld (Niederländisch) ins Schwedisch

beneveld:

beneveld Adjektiv

  1. beneveld (tipsy; aangeschoten; teut; beschonken)
  2. beneveld (aangeschoten; beschonken; dronken)
    påverkat; full; onyktert; fullt; onykter; berusat
  3. beneveld (wazig; troebel)
    suddigt; dimmigt; dimmig; disigt; disig

Übersetzung Matrix für beneveld:

ModifierVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
berusat aangeschoten; beneveld; beschonken; dronken bedwelmd; beschonken; bezopen; dronken; ladderzat; onder invloed; zat
dimmig beneveld; troebel; wazig heiig; mistig; nevelachtig; nevelig; onhelder; vervaagd; wazig; weggezakt in het geheugen
dimmigt beneveld; troebel; wazig flauw; heiig; mistig; nevelachtig; nevelig; niet helder; onduidelijk; onhelder; vaag; vaag zichtbaar; vagelijk; vervaagd; wazig; weggezakt in het geheugen
disig beneveld; troebel; wazig dampvormig
disigt beneveld; troebel; wazig dampvormig; heiig; vaag; vaag zichtbaar; wazig
full aangeschoten; beneveld; beschonken; dronken kompleet; plenair; voltallig
fullt aangeschoten; beneveld; beschonken; dronken afgeladen; opgevuld; verzadigd; vol; volgegeten; volgestopt
halvt berusat aangeschoten; beneveld; beschonken; teut; tipsy
lätt berusad aangeschoten; beneveld; beschonken; teut; tipsy
lätt berusat aangeschoten; beneveld; beschonken; teut; tipsy
onykter aangeschoten; beneveld; beschonken; dronken
onyktert aangeschoten; beneveld; beschonken; dronken
pirum aangeschoten; beneveld; beschonken; teut; tipsy
påverkat aangeschoten; beneveld; beschonken; dronken
suddigt beneveld; troebel; wazig vervaagd; weggezakt in het geheugen