Übersicht
Niederländisch nach Schwedisch:   mehr Daten
  1. begeven:


Niederländisch

Detailübersetzungen für begeven (Niederländisch) ins Schwedisch

begeven:

begeven Verb (begeef, begeeft, begaf, begaven, begeven)

  1. begeven (flippen)
    gå sönder; bryta i stycken
    • gå sönder Verb (går sönder, gick sönder, gått sönder)
    • bryta i stycken Verb (bryter i stycken, bröt i stycken, brutit i stycken)

Konjugationen für begeven:

o.t.t.
  1. begeef
  2. begeeft
  3. begeeft
  4. begeven
  5. begeven
  6. begeven
o.v.t.
  1. begaf
  2. begaf
  3. begaf
  4. begaven
  5. begaven
  6. begaven
v.t.t.
  1. heb begeven
  2. hebt begeven
  3. heeft begeven
  4. hebben begeven
  5. hebben begeven
  6. hebben begeven
v.v.t.
  1. had begeven
  2. had begeven
  3. had begeven
  4. hadden begeven
  5. hadden begeven
  6. hadden begeven
o.t.t.t.
  1. zal begeven
  2. zult begeven
  3. zal begeven
  4. zullen begeven
  5. zullen begeven
  6. zullen begeven
o.v.t.t.
  1. zou begeven
  2. zou begeven
  3. zou begeven
  4. zouden begeven
  5. zouden begeven
  6. zouden begeven
diversen
  1. begeef!
  2. begeeft!
  3. begeven
  4. begevend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Übersetzung Matrix für begeven:

NounVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
gå sönder panne
VerbVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
bryta i stycken begeven; flippen
gå sönder begeven; flippen breken; kapot gaan; knakken; sneuvelen; stuk gaan
ModifierVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
gå sönder ongerede

Verwandte Übersetzungen für begeven