Übersicht
Niederländisch Synonyms:   mehr Daten
  1. weekte:
  2. weken:


Niederländisch

Detailed Synonyms for weekte in Niederländisch

weekte:

weekte [znw.] Nomen

  1. weekte
    de slapte; weekte

weekte form of weken:

weken [het ~] Nomen

  1. het weken
    het weken; inweken

weken Verb (week, weekt, weekte, weekten, geweekt)

  1. weken
    – in water zetten om week te laten worden of om vuil los te maken 1
    ontharden; week maken; verweken; zachtmaken; in de week zetten
    weken
    – in water zetten om week te laten worden of om vuil los te maken 1
    • weken Verb (week, weekt, weekte, weekten, geweekt)
      • deze spijkerbroeken moet ik eerst weken met Biotex1
  2. weken
    – in water zetten om week te laten worden of om vuil los te maken 1
    weken
    – in water zetten om week te laten worden of om vuil los te maken 1
    • weken Verb (week, weekt, weekte, weekten, geweekt)
      • deze spijkerbroeken moet ik eerst weken met Biotex1

Konjugationen für weken:

o.t.t.
  1. week
  2. weekt
  3. weekt
  4. weken
  5. weken
  6. weken
o.v.t.
  1. weekte
  2. weekte
  3. weekte
  4. weekten
  5. weekten
  6. weekten
v.t.t.
  1. heb geweekt
  2. hebt geweekt
  3. heeft geweekt
  4. hebben geweekt
  5. hebben geweekt
  6. hebben geweekt
v.v.t.
  1. had geweekt
  2. had geweekt
  3. had geweekt
  4. hadden geweekt
  5. hadden geweekt
  6. hadden geweekt
o.t.t.t.
  1. zal weken
  2. zult weken
  3. zal weken
  4. zullen weken
  5. zullen weken
  6. zullen weken
o.v.t.t.
  1. zou weken
  2. zou weken
  3. zou weken
  4. zouden weken
  5. zouden weken
  6. zouden weken
diversen
  1. week!
  2. weekt!
  3. geweekt
  4. wekend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Verwandte Wörter für "weken":


Verwandte Definitionen für "weken":

  1. in water zetten om week te laten worden of om vuil los te maken1
    • deze spijkerbroeken moet ik eerst weken met Biotex1