Übersicht
Niederländisch Synonyms:   mehr Daten
  1. volmachtigen:


Niederländisch

Detailed Synonyms for volmachtigen in Niederländisch

volmachtigen:

volmachtigen Verb (volmachtig, volmachtigt, volmachtigde, volmachtigden, gevolmachtigd)

  1. volmachtigen
    volmachtigen; volmacht geven

Konjugationen für volmachtigen:

o.t.t.
  1. volmachtig
  2. volmachtigt
  3. volmachtigt
  4. volmachtigen
  5. volmachtigen
  6. volmachtigen
o.v.t.
  1. volmachtigde
  2. volmachtigde
  3. volmachtigde
  4. volmachtigden
  5. volmachtigden
  6. volmachtigden
v.t.t.
  1. heb gevolmachtigd
  2. hebt gevolmachtigd
  3. heeft gevolmachtigd
  4. hebben gevolmachtigd
  5. hebben gevolmachtigd
  6. hebben gevolmachtigd
v.v.t.
  1. had gevolmachtigd
  2. had gevolmachtigd
  3. had gevolmachtigd
  4. hadden gevolmachtigd
  5. hadden gevolmachtigd
  6. hadden gevolmachtigd
o.t.t.t.
  1. zal volmachtigen
  2. zult volmachtigen
  3. zal volmachtigen
  4. zullen volmachtigen
  5. zullen volmachtigen
  6. zullen volmachtigen
o.v.t.t.
  1. zou volmachtigen
  2. zou volmachtigen
  3. zou volmachtigen
  4. zouden volmachtigen
  5. zouden volmachtigen
  6. zouden volmachtigen
diversen
  1. volmachtig!
  2. volmachtigt!
  3. gevolmachtigd
  4. volmachtigend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze