Übersicht
Niederländisch Synonyms:   mehr Daten
  1. vlakte:
  2. vlakken:


Niederländisch

Detailed Synonyms for vlakte in Niederländisch

vlakte:

vlakte [de ~ (v)] Nomen

  1. de vlakte
    het laagland; de vlakte
  2. de vlakte
    de vlakte

Verwandte Wörter für "vlakte":

  • vlaktes

vlakken:

vlakken Verb (vlak, vlakt, vlakte, vlakten, gevlakt)

  1. vlakken
    wissen; uitwissen; wegvegen; uitvegen; vlakken; uitgommen; uitvlakken
    • wissen Verb (wis, wist, wiste, wisten, gewist)
    • uitwissen Verb (wis uit, wist uit, wiste uit, wisten uit, uitgewist)
    • wegvegen Verb (veeg weg, veegt weg, veegde weg, veegden weg, weggeveegd)
    • uitvegen Verb (veeg uit, veegt uit, veegde uit, veegden uit, uitgeveegd)
    • vlakken Verb (vlak, vlakt, vlakte, vlakten, gevlakt)
    • uitgommen Verb (gom, gomt, gomde, gomden, uitgegomd)
    • uitvlakken Verb (vlak uit, vlakt uit, vlakte uit, vlakten uit, uitgevlakt)

Konjugationen für vlakken:

o.t.t.
  1. vlak
  2. vlakt
  3. vlakt
  4. vlakken
  5. vlakken
  6. vlakken
o.v.t.
  1. vlakte
  2. vlakte
  3. vlakte
  4. vlakten
  5. vlakten
  6. vlakten
v.t.t.
  1. heb gevlakt
  2. hebt gevlakt
  3. heeft gevlakt
  4. hebben gevlakt
  5. hebben gevlakt
  6. hebben gevlakt
v.v.t.
  1. had gevlakt
  2. had gevlakt
  3. had gevlakt
  4. hadden gevlakt
  5. hadden gevlakt
  6. hadden gevlakt
o.t.t.t.
  1. zal vlakken
  2. zult vlakken
  3. zal vlakken
  4. zullen vlakken
  5. zullen vlakken
  6. zullen vlakken
o.v.t.t.
  1. zou vlakken
  2. zou vlakken
  3. zou vlakken
  4. zouden vlakken
  5. zouden vlakken
  6. zouden vlakken
diversen
  1. vlak!
  2. vlakt!
  3. gevlakt
  4. vlakkend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Verwandte Wörter für "vlakken":