Übersicht
Niederländisch Synonyms:   mehr Daten
  1. vertederend:
  2. vertederen:


Niederländisch

Detailed Synonyms for vertederend in Niederländisch

vertederend:

vertederend Adjektiv

  1. vertederend
    lief; schattig; snoezig; dottig; enig; vertederend; allerliefst

vertederend form of vertederen:

vertederen Verb (verteder, vertedert, vertederde, vertederden, vertederd)

  1. vertederen
    vertederen
    • vertederen Verb (verteder, vertedert, vertederde, vertederden, vertederd)

Konjugationen für vertederen:

o.t.t.
  1. verteder
  2. vertedert
  3. vertedert
  4. vertederen
  5. vertederen
  6. vertederen
o.v.t.
  1. vertederde
  2. vertederde
  3. vertederde
  4. vertederden
  5. vertederden
  6. vertederden
v.t.t.
  1. heb vertederd
  2. hebt vertederd
  3. heeft vertederd
  4. hebben vertederd
  5. hebben vertederd
  6. hebben vertederd
v.v.t.
  1. had vertederd
  2. had vertederd
  3. had vertederd
  4. hadden vertederd
  5. hadden vertederd
  6. hadden vertederd
o.t.t.t.
  1. zal vertederen
  2. zult vertederen
  3. zal vertederen
  4. zullen vertederen
  5. zullen vertederen
  6. zullen vertederen
o.v.t.t.
  1. zou vertederen
  2. zou vertederen
  3. zou vertederen
  4. zouden vertederen
  5. zouden vertederen
  6. zouden vertederen
diversen
  1. verteder!
  2. vertedert!
  3. vertederd
  4. vertederend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze