Übersicht
Niederländisch Synonyms:   mehr Daten
  1. verkreukelen:


Niederländisch

Detailed Synonyms for verkreukelen in Niederländisch

verkreukelen:

verkreukelen Verb (verkreukel, verkreukelt, verkreukelde, verkreukelden, verkreukeld)

  1. verkreukelen
    verfrommelen; kreukelen; verkreukelen
    • verfrommelen Verb (verfrommel, verfrommelt, verfrommelde, verfrommelden, verfrommeld)
    • kreukelen Verb (kreukel, kreukelt, kreukelde, kreukelden, gekreukeld)
    • verkreukelen Verb (verkreukel, verkreukelt, verkreukelde, verkreukelden, verkreukeld)

Konjugationen für verkreukelen:

o.t.t.
  1. verkreukel
  2. verkreukelt
  3. verkreukelt
  4. verkreukelen
  5. verkreukelen
  6. verkreukelen
o.v.t.
  1. verkreukelde
  2. verkreukelde
  3. verkreukelde
  4. verkreukelden
  5. verkreukelden
  6. verkreukelden
v.t.t.
  1. heb verkreukeld
  2. hebt verkreukeld
  3. heeft verkreukeld
  4. hebben verkreukeld
  5. hebben verkreukeld
  6. hebben verkreukeld
v.v.t.
  1. had verkreukeld
  2. had verkreukeld
  3. had verkreukeld
  4. hadden verkreukeld
  5. hadden verkreukeld
  6. hadden verkreukeld
o.t.t.t.
  1. zal verkreukelen
  2. zult verkreukelen
  3. zal verkreukelen
  4. zullen verkreukelen
  5. zullen verkreukelen
  6. zullen verkreukelen
o.v.t.t.
  1. zou verkreukelen
  2. zou verkreukelen
  3. zou verkreukelen
  4. zouden verkreukelen
  5. zouden verkreukelen
  6. zouden verkreukelen
diversen
  1. verkreukel!
  2. verkreukelt!
  3. verkreukeld
  4. verkreukelend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze