Niederländisch

Detailed Synonyms for vergaan in Niederländisch

vergaan:

vergaan Verb (verga, vergaat, verging, vergingen, vergaan)

  1. vergaan
    bederven; vergaan; rotten; verrotten; wegrotten
    • bederven Verb (bederf, bederft, bedierf, bedierven, bedorven)
    • vergaan Verb (verga, vergaat, verging, vergingen, vergaan)
    • rotten Verb (rot, rotte, rotten, gerot)
    • verrotten Verb (verrot, verrotte, verrotten, verrot)
    • wegrotten Verb (rot weg, rotte weg, rotten weg, weggerot)
  2. vergaan
    vergaan; vervallen; verkommeren
    • vergaan Verb (verga, vergaat, verging, vergingen, vergaan)
    • vervallen Verb (verval, vervalt, verviel, vervielen, vervallen)
    • verkommeren Verb (verkommer, verkommert, verkommerde, verkommerden, verkommerd)
  3. vergaan
    ontbinden; rotten; vergaan; verrotten; wegrotten; verteren
    • ontbinden Verb (ontbind, ontbindt, ontbond, ontbonden, ontbonden)
    • rotten Verb (rot, rotte, rotten, gerot)
    • vergaan Verb (verga, vergaat, verging, vergingen, vergaan)
    • verrotten Verb (verrot, verrotte, verrotten, verrot)
    • wegrotten Verb (rot weg, rotte weg, rotten weg, weggerot)
    • verteren Verb (verteer, verteert, verteerde, verteerden, verteerd)
  4. vergaan
    voorbijgaan; verstrijken; verlopen; vervallen; vergaan; aflopen
    • voorbijgaan Verb (ga voorbij, gaat voorbij, ging voorbij, gingen voorbij, voorbij gegaan)
    • verstrijken Verb (verstrijk, verstrijkt, verstreek, verstreken, verstreken)
    • verlopen Verb (verloop, verloopt, verliep, verliepen, verlopen)
    • vervallen Verb (verval, vervalt, verviel, vervielen, vervallen)
    • vergaan Verb (verga, vergaat, verging, vergingen, vergaan)
    • aflopen Verb (loop af, loopt af, liep af, liepen af, afgelopen)
  5. vergaan
    vergaan; ten onder gaan
    • vergaan Verb (verga, vergaat, verging, vergingen, vergaan)
    • ten onder gaan Verb (ga ten onder, gaat ten onder, ging ten onder, gingen ten onder, ten onder gegaan)
  6. vergaan
    achteruitgaan; teruggaan; instorten; verteren; bezwijken; verrotten; wegrotten; tenondergaan; vergaan; zinken
    • achteruitgaan Verb (ga achteruit, gaat achteruit, ging achteruit, gingen achteruit, achteruitgegaan)
    • teruggaan Verb (ga terug, gaat terug, ging terug, gingen terug, teruggegaan)
    • instorten Verb (stort in, stortte in, stortten in, ingestort)
    • verteren Verb (verteer, verteert, verteerde, verteerden, verteerd)
    • bezwijken Verb (bezwijk, bezwijkt, bezweek, bezweken, bezweken)
    • verrotten Verb (verrot, verrotte, verrotten, verrot)
    • wegrotten Verb (rot weg, rotte weg, rotten weg, weggerot)
    • tenondergaan Verb (ga tenonder, gaat tenonder, ging tenonder, gingen tenonder, tenondergegaan)
    • vergaan Verb (verga, vergaat, verging, vergingen, vergaan)
    • zinken Verb (zink, zinkt, zonk, zonken, gezonken)

Konjugationen für vergaan:

o.t.t.
  1. verga
  2. vergaat
  3. vergaat
  4. vergaan
  5. vergaan
  6. vergaan
o.v.t.
  1. verging
  2. verging
  3. verging
  4. vergingen
  5. vergingen
  6. vergingen
v.t.t.
  1. ben vergaan
  2. bent vergaan
  3. is vergaan
  4. zijn vergaan
  5. zijn vergaan
  6. zijn vergaan
v.v.t.
  1. was vergaan
  2. was vergaan
  3. was vergaan
  4. waren vergaan
  5. waren vergaan
  6. waren vergaan
o.t.t.t.
  1. zal vergaan
  2. zult vergaan
  3. zal vergaan
  4. zullen vergaan
  5. zullen vergaan
  6. zullen vergaan
o.v.t.t.
  1. zou vergaan
  2. zou vergaan
  3. zou vergaan
  4. zouden vergaan
  5. zouden vergaan
  6. zouden vergaan
diversen
  1. verga!
  2. vergaat!
  3. vergaan
  4. vergaand
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

vergaan Adjektiv

  1. vergaan
    slecht; verrot; vergaan; bedorven; rottig; rot

vergaan [znw.] Nomen

  1. vergaan
    de ontbinding; verrotten; vergaan; de verwording; bederven; het bederf