Übersicht
Niederländisch Synonyms:   mehr Daten
  1. uitgerekend:
  2. uitrekenen:


Niederländisch

Detailed Synonyms for uitgerekend in Niederländisch

uitgerekend:

uitgerekend Adjektiv

  1. uitgerekend
    waar; juist; kloppend; precies; uitgerekend
  2. uitgerekend
    – juist als dat ongelukkig uitkomt 1
    uitgerekend
    – juist als dat ongelukkig uitkomt 1
    • uitgerekend Adjektiv
      • uitgerekend op mijn verjaardag moest hij werken1
  3. uitgerekend
    – wanneer ze moet bevallen 1
    uitgerekend
    – wanneer ze moet bevallen 1
    • uitgerekend Adjektiv
      • mijn vrouw is half januari uitgerekend1

Verwandte Definitionen für "uitgerekend":

  1. juist als dat ongelukkig uitkomt1
    • uitgerekend op mijn verjaardag moest hij werken1
  2. wanneer ze moet bevallen1
    • mijn vrouw is half januari uitgerekend1

uitgerekend form of uitrekenen:

uitrekenen Verb (reken uit, rekent uit, rekende uit, rekenden uit, uitgerekend)

  1. uitrekenen
    berekenen; becijferen; uitwerken; calculeren; uitrekenen
    • berekenen Verb (bereken, berekent, berekende, berekenden, berekend)
    • becijferen Verb (becijfer, becijfert, becijferde, becijferden, becijferd)
    • uitwerken Verb (werk uit, werkt uit, werkte uit, werkten uit, uitgewerkt)
    • calculeren Verb (calculeer, calculeert, calculeerde, calculeerden, gecalculeerd)
    • uitrekenen Verb (reken uit, rekent uit, rekende uit, rekenden uit, uitgerekend)
  2. uitrekenen
    – iets aan de weet komen door te rekenen 1
    berekenen; uitrekenen
    – iets aan de weet komen door te rekenen 1
    • berekenen Verb (bereken, berekent, berekende, berekenden, berekend)
      • heb je berekend hoe duur onze reis wordt?1
    • uitrekenen Verb (reken uit, rekent uit, rekende uit, rekenden uit, uitgerekend)
      • kun je uitrekenen hoeveel je van me krijgt?1

Konjugationen für uitrekenen:

o.t.t.
  1. reken uit
  2. rekent uit
  3. rekent uit
  4. rekenen uit
  5. rekenen uit
  6. rekenen uit
o.v.t.
  1. rekende uit
  2. rekende uit
  3. rekende uit
  4. rekenden uit
  5. rekenden uit
  6. rekenden uit
v.t.t.
  1. heb uitgerekend
  2. hebt uitgerekend
  3. heeft uitgerekend
  4. hebben uitgerekend
  5. hebben uitgerekend
  6. hebben uitgerekend
v.v.t.
  1. had uitgerekend
  2. had uitgerekend
  3. had uitgerekend
  4. hadden uitgerekend
  5. hadden uitgerekend
  6. hadden uitgerekend
o.t.t.t.
  1. zal uitrekenen
  2. zult uitrekenen
  3. zal uitrekenen
  4. zullen uitrekenen
  5. zullen uitrekenen
  6. zullen uitrekenen
o.v.t.t.
  1. zou uitrekenen
  2. zou uitrekenen
  3. zou uitrekenen
  4. zouden uitrekenen
  5. zouden uitrekenen
  6. zouden uitrekenen
en verder
  1. ben uitgerekend
  2. bent uitgerekend
  3. is uitgerekend
  4. zijn uitgerekend
  5. zijn uitgerekend
  6. zijn uitgerekend
diversen
  1. reken uit!
  2. rekent uit!
  3. uitgerekend
  4. uitrekenend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Alternate Synonyms for "uitrekenen":


Verwandte Definitionen für "uitrekenen":

  1. iets aan de weet komen door te rekenen1
    • kun je uitrekenen hoeveel je van me krijgt?1