Übersicht
Niederländisch Synonyms:   mehr Daten
  1. te werk gaan:


Niederländisch

Detailed Synonyms for te werk gaan in Niederländisch

te werk gaan:

te werk gaan Verb (ga te werk, gaat te werk, ging te werk, gingen te werk, te werk gegaan)

  1. te werk gaan
    werken; opereren; manipuleren; te werk gaan; procederen; optreden; handelen; leven
    • werken Verb (werk, werkt, werkte, werkten, gewerkt)
    • opereren Verb (opereer, opereert, opereerde, opereerden, geopereerd)
    • te werk gaan Verb (ga te werk, gaat te werk, ging te werk, gingen te werk, te werk gegaan)
    • procederen Verb (procedeer, procedeert, procedeerde, procedeerden, geprocedeerd)
    • optreden Verb (treed op, treedt op, trad op, traden op, opgetreden)
    • handelen Verb (handel, handelt, handelde, handelden, gehandeld)
    • leven Verb (leef, leeft, leefde, leefden, geleefd)

Konjugationen für te werk gaan:

o.t.t.
  1. ga te werk
  2. gaat te werk
  3. gaat te werk
  4. gaan te werk
  5. gaan te werk
  6. gaan te werk
o.v.t.
  1. ging te werk
  2. ging te werk
  3. ging te werk
  4. gingen te werk
  5. gingen te werk
  6. gingen te werk
v.t.t.
  1. ben te werk gegaan
  2. bent te werk gegaan
  3. is te werk gegaan
  4. zijn te werk gegaan
  5. zijn te werk gegaan
  6. zijn te werk gegaan
v.v.t.
  1. was te werk gegaan
  2. was te werk gegaan
  3. was te werk gegaan
  4. waren te werk gegaan
  5. waren te werk gegaan
  6. waren te werk gegaan
o.t.t.t.
  1. zal te werk gaan
  2. zult te werk gaan
  3. zal te werk gaan
  4. zullen te werk gaan
  5. zullen te werk gaan
  6. zullen te werk gaan
o.v.t.t.
  1. zou te werk gaan
  2. zou te werk gaan
  3. zou te werk gaan
  4. zouden te werk gaan
  5. zouden te werk gaan
  6. zouden te werk gaan
diversen
  1. ga te werk!
  2. gat te werk!
  3. te werk gegaan
  4. te werk gaand
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Related Synonyms for te werk gaan