Übersicht
Niederländisch Synonyms:   mehr Daten
  1. sommeren:


Niederländisch

Detailed Synonyms for sommeren in Niederländisch

sommeren:

sommeren Verb (sommeer, sommeert, sommeerde, sommeerden, gesommeerd)

  1. sommeren
    oproepen; sommeren; ontbieden
    • oproepen Verb (roep op, roept op, riep op, riepen op, opgeroepen)
    • sommeren Verb (sommeer, sommeert, sommeerde, sommeerden, gesommeerd)
    • ontbieden Verb (ontbied, ontbiedt, ontbood, ontboden, ontboden)
  2. sommeren
    aanmanen; aanmanen tot een verplichting; sommeren; manen

Konjugationen für sommeren:

o.t.t.
  1. sommeer
  2. sommeert
  3. sommeert
  4. sommeren
  5. sommeren
  6. sommeren
o.v.t.
  1. sommeerde
  2. sommeerde
  3. sommeerde
  4. sommeerden
  5. sommeerden
  6. sommeerden
v.t.t.
  1. heb gesommeerd
  2. hebt gesommeerd
  3. heeft gesommeerd
  4. hebben gesommeerd
  5. hebben gesommeerd
  6. hebben gesommeerd
v.v.t.
  1. had gesommeerd
  2. had gesommeerd
  3. had gesommeerd
  4. hadden gesommeerd
  5. hadden gesommeerd
  6. hadden gesommeerd
o.t.t.t.
  1. zal sommeren
  2. zult sommeren
  3. zal sommeren
  4. zullen sommeren
  5. zullen sommeren
  6. zullen sommeren
o.v.t.t.
  1. zou sommeren
  2. zou sommeren
  3. zou sommeren
  4. zouden sommeren
  5. zouden sommeren
  6. zouden sommeren
en verder
  1. ben gesommeerd
  2. bent gesommeerd
  3. is gesommeerd
  4. zijn gesommeerd
  5. zijn gesommeerd
  6. zijn gesommeerd
diversen
  1. sommeer!
  2. sommeert!
  3. gesommeerd
  4. sommerend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze