Übersicht
Niederländisch Synonyms:   mehr Daten
  1. seizoen:


Niederländisch

Detailed Synonyms for seizoen in Niederländisch

seizoen:

seizoen [het ~] Nomen

  1. het seizoen
    het seizoen; het jaargetijde
  2. het seizoen
    – elk van de perioden waarin het jaar wordt verdeeld 1
    het seizoen
    – elk van de perioden waarin het jaar wordt verdeeld 1
    • seizoen [het ~] Nomen
      • de seizoenen zijn: lente, zomer, herfst, winter1
  3. het seizoen
    – periode van het jaar waarin iets wordt gedaan 1
    het seizoen
    – periode van het jaar waarin iets wordt gedaan 1
    • seizoen [het ~] Nomen
      • het visseizoen is weer geopend1

Verwandte Wörter für "seizoen":

  • seizoenen, seizoentje, seizoentjes

Alternate Synonyms for "seizoen":


Verwandte Definitionen für "seizoen":

  1. elk van de perioden waarin het jaar wordt verdeeld1
    • de seizoenen zijn: lente, zomer, herfst, winter1
  2. periode van het jaar waarin iets wordt gedaan1
    • het visseizoen is weer geopend1