Übersicht
Niederländisch Synonyms:   mehr Daten
  1. samengroeien:


Niederländisch

Detailed Synonyms for samengroeien in Niederländisch

samengroeien:

samengroeien Verb (groei samen, groeit samen, groeide samen, groeiden samen, samengegroeid)

  1. samengroeien
    samengroeien; aaneengroeien
    • samengroeien Verb (groei samen, groeit samen, groeide samen, groeiden samen, samengegroeid)
    • aaneengroeien Verb (groei aaneen, groeit aaneen, groeide aaneen, groeiden aaneen, aaneengegroeid)

Konjugationen für samengroeien:

o.t.t.
  1. groei samen
  2. groeit samen
  3. groeit samen
  4. groeien samen
  5. groeien samen
  6. groeien samen
o.v.t.
  1. groeide samen
  2. groeide samen
  3. groeide samen
  4. groeiden samen
  5. groeiden samen
  6. groeiden samen
v.t.t.
  1. ben samengegroeid
  2. bent samengegroeid
  3. is samengegroeid
  4. zijn samengegroeid
  5. zijn samengegroeid
  6. zijn samengegroeid
v.v.t.
  1. was samengegroeid
  2. was samengegroeid
  3. was samengegroeid
  4. waren samengegroeid
  5. waren samengegroeid
  6. waren samengegroeid
o.t.t.t.
  1. zal samengroeien
  2. zult samengroeien
  3. zal samengroeien
  4. zullen samengroeien
  5. zullen samengroeien
  6. zullen samengroeien
o.v.t.t.
  1. zou samengroeien
  2. zou samengroeien
  3. zou samengroeien
  4. zouden samengroeien
  5. zouden samengroeien
  6. zouden samengroeien
diversen
  1. groei samen!
  2. groeit samen!
  3. samengegroeid
  4. samengroeiend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze