Übersicht
Niederländisch Synonyms:   mehr Daten
  1. pleister:
  2. pleisteren:


Niederländisch

Detailed Synonyms for pleister in Niederländisch

pleister:

pleister [de ~] Nomen

  1. de pleister
    het stuc; de pleister
  2. de pleister
    de pleister; de hechtpleister; de kleefpleister

pleister [de ~] Nomen

  1. de pleister
    – stukje stof met verbandgaasje voor op een wond 1
    de pleister
    – stukje stof met verbandgaasje voor op een wond 1
    • pleister [de ~] Nomen
      • kom hier met je knie dan doe ik er een pleister op1

Verwandte Wörter für "pleister":

  • pleisteren, pleisters, pleistertje, pleistertjes

Verwandte Definitionen für "pleister":

  1. stukje stof met verbandgaasje voor op een wond1
    • kom hier met je knie dan doe ik er een pleister op1

pleisteren:

pleisteren Verb (pleister, pleistert, pleisterde, pleisterden, gepleisterd)

  1. pleisteren
    pleisteren; bepleisteren; van pleister voorzien

Konjugationen für pleisteren:

o.t.t.
  1. pleister
  2. pleistert
  3. pleistert
  4. pleisteren
  5. pleisteren
  6. pleisteren
o.v.t.
  1. pleisterde
  2. pleisterde
  3. pleisterde
  4. pleisterden
  5. pleisterden
  6. pleisterden
v.t.t.
  1. heb gepleisterd
  2. hebt gepleisterd
  3. heeft gepleisterd
  4. hebben gepleisterd
  5. hebben gepleisterd
  6. hebben gepleisterd
v.v.t.
  1. had gepleisterd
  2. had gepleisterd
  3. had gepleisterd
  4. hadden gepleisterd
  5. hadden gepleisterd
  6. hadden gepleisterd
o.t.t.t.
  1. zal pleisteren
  2. zult pleisteren
  3. zal pleisteren
  4. zullen pleisteren
  5. zullen pleisteren
  6. zullen pleisteren
o.v.t.t.
  1. zou pleisteren
  2. zou pleisteren
  3. zou pleisteren
  4. zouden pleisteren
  5. zouden pleisteren
  6. zouden pleisteren
diversen
  1. pleister!
  2. pleistert!
  3. gepleisterd
  4. pleisterend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Verwandte Wörter für "pleisteren":


Related Synonyms for pleister