Niederländisch
Detailed Synonyms for opstijgen in Niederländisch
opstijgen:
-
opstijgen
-
opstijgen
opstijgen; in de lucht omhoogstijgen; stijgen; de hoogte ingaan-
de hoogte ingaan Verb (ga de hoogte in, gaat de hoogte in, ging de hoogte in, gingen de hoogte in, de hoogte ingegeaan)
-
opstijgen
-
opstijgen
– omhoog gaan 1 -
opstijgen
– op een paard gaan zitten 1
Konjugationen für opstijgen:
o.t.t.
- stijg op
- stijgt op
- stijgt op
- stijgen op
- stijgen op
- stijgen op
o.v.t.
- steeg op
- steeg op
- steeg op
- stegen op
- stegen op
- stegen op
v.t.t.
- ben opgestegen
- bent opgestegen
- is opgestegen
- zijn opgestegen
- zijn opgestegen
- zijn opgestegen
v.v.t.
- was opgestegen
- was opgestegen
- was opgestegen
- waren opgestegen
- waren opgestegen
- waren opgestegen
o.t.t.t.
- zal opstijgen
- zult opstijgen
- zal opstijgen
- zullen opstijgen
- zullen opstijgen
- zullen opstijgen
o.v.t.t.
- zou opstijgen
- zou opstijgen
- zou opstijgen
- zouden opstijgen
- zouden opstijgen
- zouden opstijgen
diversen
- stijg op!
- stijgt op!
- opgestegen
- opstijgend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
-
opstijgen