Übersicht
Niederländisch Synonyms:   mehr Daten
  1. opspringen:


Niederländisch

Detailed Synonyms for opspringen in Niederländisch

opspringen:

opspringen Verb (spring op, springt op, sprong op, sprongen op, opgesprongen)

  1. opspringen
    springen; opspringen
    • springen Verb (spring, springt, sprong, sprongen, gesprongen)
    • opspringen Verb (spring op, springt op, sprong op, sprongen op, opgesprongen)

Konjugationen für opspringen:

o.t.t.
  1. spring op
  2. springt op
  3. springt op
  4. springen op
  5. springen op
  6. springen op
o.v.t.
  1. sprong op
  2. sprong op
  3. sprong op
  4. sprongen op
  5. sprongen op
  6. sprongen op
v.t.t.
  1. ben opgesprongen
  2. bent opgesprongen
  3. is opgesprongen
  4. zijn opgesprongen
  5. zijn opgesprongen
  6. zijn opgesprongen
v.v.t.
  1. was opgesprongen
  2. was opgesprongen
  3. was opgesprongen
  4. waren opgesprongen
  5. waren opgesprongen
  6. waren opgesprongen
o.t.t.t.
  1. zal opspringen
  2. zult opspringen
  3. zal opspringen
  4. zullen opspringen
  5. zullen opspringen
  6. zullen opspringen
o.v.t.t.
  1. zou opspringen
  2. zou opspringen
  3. zou opspringen
  4. zouden opspringen
  5. zouden opspringen
  6. zouden opspringen
diversen
  1. spring op!
  2. springt op!
  3. opgesprongen
  4. opspringend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze