Übersicht
Niederländisch Synonyms:   mehr Daten
  1. lonken:
  2. lonk:


Niederländisch

Detailed Synonyms for lonken in Niederländisch

lonken:

lonken Verb (lonk, lonkt, lonkte, lonkten, gelonkt)

  1. lonken
    lonken; oogje maken
  2. lonken
    sjansen; flirten; lonken
    • sjansen Verb (sjans, sjanst, sjanste, sjansten, gesjanst)
    • flirten Verb (flirt, flirtte, flirtten, geflirt)
    • lonken Verb (lonk, lonkt, lonkte, lonkten, gelonkt)

Konjugationen für lonken:

o.t.t.
  1. lonk
  2. lonkt
  3. lonkt
  4. lonken
  5. lonken
  6. lonken
o.v.t.
  1. lonkte
  2. lonkte
  3. lonkte
  4. lonkten
  5. lonkten
  6. lonkten
v.t.t.
  1. heb gelonkt
  2. hebt gelonkt
  3. heeft gelonkt
  4. hebben gelonkt
  5. hebben gelonkt
  6. hebben gelonkt
v.v.t.
  1. had gelonkt
  2. had gelonkt
  3. had gelonkt
  4. hadden gelonkt
  5. hadden gelonkt
  6. hadden gelonkt
o.t.t.t.
  1. zal lonken
  2. zult lonken
  3. zal lonken
  4. zullen lonken
  5. zullen lonken
  6. zullen lonken
o.v.t.t.
  1. zou lonken
  2. zou lonken
  3. zou lonken
  4. zouden lonken
  5. zouden lonken
  6. zouden lonken
diversen
  1. lonk!
  2. lonkt!
  3. gelonkt
  4. lonkend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Verwandte Wörter für "lonken":


lonk:

lonk [de ~ (m)] Nomen

  1. de lonk
    de lonk
    • lonk [de ~ (m)] Nomen

Verwandte Wörter für "lonk":