Übersicht
Niederländisch Synonyms:   mehr Daten
  1. hijs:
  2. hijsen:


Niederländisch

Detailed Synonyms for hijs in Niederländisch

hijs:

hijs [de ~ (m)] Nomen

  1. de hijs
    de hijs
    • hijs [de ~ (m)] Nomen

Verwandte Wörter für "hijs":


hijs form of hijsen:

hijsen Verb (hijs, hijst, hees, hesen, gehesen)

  1. hijsen
    opheffen; heffen; hijsen; omhoog heffen
    • opheffen Verb (hef op, heft op, hief op, hieven op, opgeheven)
    • heffen Verb (hef, heft, hief, hieffen, geheven)
    • hijsen Verb (hijs, hijst, hees, hesen, gehesen)
  2. hijsen
    hijsen; ophijsen
    • hijsen Verb (hijs, hijst, hees, hesen, gehesen)
    • ophijsen Verb (hijs op, hijst op, hees op, hesen op, opgehesen)

Konjugationen für hijsen:

o.t.t.
  1. hijs
  2. hijst
  3. hijst
  4. hijsen
  5. hijsen
  6. hijsen
o.v.t.
  1. hees
  2. hees
  3. hees
  4. hesen
  5. hesen
  6. hesen
v.t.t.
  1. heb gehesen
  2. hebt gehesen
  3. heeft gehesen
  4. hebben gehesen
  5. hebben gehesen
  6. hebben gehesen
v.v.t.
  1. had gehesen
  2. had gehesen
  3. had gehesen
  4. hadden gehesen
  5. hadden gehesen
  6. hadden gehesen
o.t.t.t.
  1. zal hijsen
  2. zult hijsen
  3. zal hijsen
  4. zullen hijsen
  5. zullen hijsen
  6. zullen hijsen
o.v.t.t.
  1. zou hijsen
  2. zou hijsen
  3. zou hijsen
  4. zouden hijsen
  5. zouden hijsen
  6. zouden hijsen
en verder
  1. is gehesen
  2. zijn gehesen
diversen
  1. hijs!
  2. hijst!
  3. gehesen
  4. hijsend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Verwandte Wörter für "hijsen":