Niederländisch
Detailed Synonyms for goedmaken in Niederländisch
goedmaken:
-
goedmaken
-
goedmaken
-
goedmaken
-
goedmaken
-
goedmaken
-
goedmaken
Konjugationen für goedmaken:
o.t.t.
- maak goed
- maakt goed
- maakt goed
- maken goed
- maken goed
- maken goed
o.v.t.
- maakte goed
- maakte goed
- maakte goed
- maakten goed
- maakten goed
- maakten goed
v.t.t.
- heb goedgemaakt
- hebt goedgemaakt
- heeft goedgemaakt
- hebben goedgemaakt
- hebben goedgemaakt
- hebben goedgemaakt
v.v.t.
- had goedgemaakt
- had goedgemaakt
- had goedgemaakt
- hadden goedgemaakt
- hadden goedgemaakt
- hadden goedgemaakt
o.t.t.t.
- zal goedmaken
- zult goedmaken
- zal goedmaken
- zullen goedmaken
- zullen goedmaken
- zullen goedmaken
o.v.t.t.
- zou goedmaken
- zou goedmaken
- zou goedmaken
- zouden goedmaken
- zouden goedmaken
- zouden goedmaken
diversen
- maak goed!
- maakt goed!
- goedgemaakt
- goedmakend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze